286 14 FEBRUARI 1935. meening, zooals ook reeds herhaaldelijk door den Wethou der van financiën is betoogd, dat in deze belasting voor dit bedrijf niets onbillijks zit. Ik meen ook, dat bij de voorstan ders van de verlaging meer de bedoeling voorzit de betrok kenen hulp te bieden, dan dat men zich verdiept in de rechts vraag, waarlangs men toch alléén tot een oordeel over de billijkheid zou kunnen komen. Ik meen dan ook hieruit te moeten besluiten, dat de drang om vermindering van deze belasting voor deze categorie, pas zoo sterk is geworden na het intreden van den nood in het bedrijf. Vóór dien tijd heeft men blijkbaar aan deze onbillijkheid minder aandacht geschonken ze waarschijnlijk niet gevoeld. Maar dan wordt toch in wezen, en zoo zie ik het ook, deze verlaging een steunverleening aan dit bedrijf. Is dit nu gerechtvaardigd Men zegt dit bedrijf is noodig. Het is een belang ook voor Breda als gemeente, dat er een goed geoutilleerd café-en restaurantbedrijf is. Maar dan vraag ik is dit bedrijf in den thans bestaanden omvang en inrichting noodig Het is ten deele noodig, maar tot zekere hoogte ook een luxe bedrijf. En waar wij in dezen tijd, gedrongen door dezelfde omstandigheden, die het café- en restaurantbedrijf drukken, de meest noodige zaken, tot zelfs de watermeters, moeten belasten, zie ik niet in, dat wij tegelijkertijd een tot op zekere hoogte luxe-bedrijf moeten ontlasten. Men teekent ons heel schril den nood in dit bedrijf. Ik geloof het heel graag. Maar, het is al vele malen gezegd, het heeft dit met tal- looze andere bedrijven gemeen. En wordt nu de nood door deze vermindering van belasting opgeheven „Neen", zegt de heer Van Arendonk, „maar het is een tegemoet koming". Een tegemoetkoming, dus steun. Mijnheer de Voorzitter. Men meene niet, dat ik den nood van deze menschen niet aanvoel. Maar ik meen, dat steun verleening niet kan plaats vinden langs den weg van be lasting-verlaging. En als de Raad alléén het hart laat spreken en niet het verstand waar is dan het einde De voorteekenen zijn er reeds. Wij hebben het dezer dagen reeds in een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 286