9 JANUARI 1935. 28 die gedurende enkele weken op de Suikerfabriek gewerkt hebben, en ook zijn daarbij uitgetrokkenen, die twaalf dagen gewerkt moeten hebben om weer uit hun werkloozenkas te kunnen trekken. Spr. is de meening toegedaan, dat het aanbeveling verdient, ook die menschen een Kerstgave te verstrekken. De heer MEIJVIS onderschrijft de woorden van den heer Kroon e. Spr. gelooft niet, dat de Minister van Sociale Zaken, in aanmerking nemende diens circulaire van 13 December j.l., bezwaar zal hebben tegen het verstrekken van een Kerstgave aan bedoelde personen. De heer VAN DER VEN sluit zich aan bij de vorige Sprekers; ook hij zal het verzoek van adressanten steunen. De heer VISSER merkt op, dat het schrijven van Bur gemeester en Wethouders, betreffende de Kerstgave, niet van begin af aan bij de ter lezing liggende stukken heeft gelegen. Dit komt meer voor. Spr. dringt er bij Burgemeester en Wethouders op aan, zorg te dragen, dat, zoodra de agenda voor de a s. raadsvergadering aan de raadsleden is verzonden, alle daarop betrekking hebbende stukken in de Leeskamer aanwezig zijn. Wethouder VAN BUITENEN stelt in het licht, dat men er thans op aandringt de Kerstgave ongelimiteerd te verstrekken, terwijl destijds met volle instemming van den Raad een regeling is getroffen, waarbij als grens voor het verkrijgen van een Kerstgave is gesteld, dat men vóór of op 1 December werkloos was. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook de verstrekking ditmaal wederom doen plaats hebben volgens die regeling, waarvan ieder destijds de redelijkheid inzag. Waarom zou men nu dengenen, die pas werkloos geworden zijn, een Kerstgave gaan verstrekken, terwijl de bedoeling daarvan is, met Kerstmis den uitersten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 28