18 MAART 1935. 319 De heer VAN HOUTEN kan in zooverre de woorden van den heer Visser onderschrijven, dat hij moet beamen, dat in dezen tijd velen zich genoodzaakt zien met de grootste moeite de eindjes aan elkaar te knoopen; immers, de tegenwoordige lage loonen en de verminderde steunuitkeeringen maken het bijna onmogelijk zich behoorlijk van voedsel te voorzien om in leven te blijven. Spr. acht het daarom van de Regeering goed gezien, dat zij een actie steunt, welke zich ten doel stelt de huisvrouwen door voorlichting te leeren, hoe men met het weinige, dat men heeft, zoo goed mogelijk kan rondkomen. Nu kan men bezwaar hebben tegen die commissie en tegen de maatregelen der Regeering, doch men zal toch moeten toe geven, dat de arbeidersvrouwen over het algemeen niet vol doende onderlegd zijn om met geringe middelen een behoor lijken maaltijd te bereiden. Spr. juicht iederen maatregel, welke tot goede voorlichting van het volk kan strekken, toe; zoo ook dezen. Hij kan zich daarom met dit voorstel vereenigen. Wethouder VAN BUITENEN merkt op, dat twee leden van eenzelfde fractie een verschillend geluid hebben doen hoo- ren. Spr. voor zich is het meer eens met de zienswijze van den heer Van Houten dan met die van den heer Visser. Immers, men staat nu eenmaal voor dezen toestand; het is dus zaak, dat voorzieningen worden getroffen, die zoo veel moge lijk de nadeelige gevolgen daarvan beperken en zoo mogelijk opheffen. De leden van de Commissie doen dit werk niet voor hun plezier; zij doen dat ingevolge uit juist sociaal gevoel voortkomende activiteit. De heer Visser heeft naar het vat van Diogenes verwezen; Diogenes was inderdaad een wijs man, maar hij was ook hoogmoedig, want hij ging op klaar lichten dag met een lantaarntje in zijn hand op zoek naar wijze menschen, alsof hij alleen de wijsheid in pacht had. De gegevens omtrent de te verwachten deelname hebben B. en W. van de Commissie. Spr. is er van overtuigd, dat dit werk de volkskracht ten goede kan komen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 319