18 MAART 1935.
343
Bouwcommissie hem niet bevredigd heeft. Hij blijft voorstan
der van bronbemaling.
Wethouder VAN MIERLO: Laten we eerst eens afwach
ten. Noch U, noch de dienst van Openbare Werken kan
thans met eenige zekerheid zeggen, wat men straks op den
bodem van de zwemkom zal aantreffen. Over het al of niet
gewenschte van bronbemaling kan hier thans geen debat wor
den gevoerd. De zaak is voldoende in de Bouwcommissie
besproken.
De heer COHEN heeft tegen het voorstel als zoodanig
geen bezwaar, omdat het gelegenheid tot werkverschaffing
opent. Hij betreurt het echter, dat de Gemeente wèl geld
steekt in een particulier eigendom, terwijl zij de kostelooze
volksbadplaats niet laat uitdiepen.
De VOORZITTER: Deze mag niet diep worden.
De heer COHEN: Ik zou niet weten waarom dat niet mag:
de menschen zouden dan toch beter kunnen zwemmen.
De heer MEIJVIS zou ook hierbij willen vragen, zooveel
mogelijk werkloozen te werk te stellen. Hij geeft dan ook in
overweging, het in het voorstel genoemde aantal arbeiders te
verdubbelen; het werk is dan nog vóór den aanvang van het
zwemseizoen gereed.
Wethouder VAN MIERLO zegt, dat het van de omstan
digheden zal afhangen, of dit mogelijk is. De kans is evenwel
groot, dat het werk niet meer vóór den aanvang van het zwem
seizoen gereed gemaakt kan worden, omdat de toestemming
van den betrokken Minister, in zake de subsidieering, nog
steeds niet is afgekomen.
Den heer Cohen zou Spr. er op willen wijzen, dat de
kostelooze volksbadplaats geen zwemplaats, maar een had-
plaats is. Een kostelooze zwemplaats heeft hier nooit bestaan.