9 JANUARI 1935. 37 De heer GRUIJS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Het behoeft niet verzwegen te worden, dat het mijn fractie is, die de in het Centraal Rapport opgenomen vraag, betreffende een andere en naar onze meening billijker schaal voor de opcenten en dientengevolge voor de verzwaring van den druk der personeele belasting, gesteld heeft. Het is niet mijn bedoeling in debat te treden zoowel met den ontwerper der adviezen aan Uw College voor de ver krijging van een meerdere opbrengst van f 55000, als met Uw adviseur, denzelfden persoon, om mijn voorstel onaannemelijk te verklaren. De eenige opmerking over deze adviezen en die is dus aan Uw adres dat uit beide onomstootelijk blijkt, dat niet wij vaststellen wat de scheal zal zijn, waarnaar de opcenten geheven zullen worden, doch een niet voor de belangen van de gemeente Breda verantwoordelijk persoon, namelijk Uw adviseur, de Inspec teur der Directe Belastingen. De bijzondere vakkennis ter zake van dien Inspecteur staat U en mij borg, dat ongeacht de omstandigheid, dat hij niet over de noodige statistieken beschikt om een alleszins gefundeerd advies te verstrekken, zijn adviezen, wat betreft de opbrengst volgens de een of andere schaal, aan geen gereeden twijfel onderhevig be hoeft te zijn. Ik wil hier echter onmiddellijk aan toevoegen, dat, blijkens zijn mededeeling, zulks het gevolg is van gebrek aan tijd en niet omdat deze statistieken niet konden zijn samen te stellen. Indien dus Uw College op eigen kompas had willen varen, ware het m.i. noodzakelijk geweest, de voor het samenstellen der statistieken noodigen tijd te scheppen of door een of meer ambtenaren van de Gemeente deze noodige gegevens ter Inspectie te doen verzamelen. De opmerkingen in het advies, dat toepassing van de door ons ontworpen schaal den belastingdiuk uitsluitend leggen zou op de schouders van hen, die huizen bewonen, waarvan de huurwaarde varieert van f 5C0,tot f 1C00,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 37