26 APRIL 1935. 403 reeds voldoende bij artikel 8 der wet verboden. Op grond van de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer en op grond van het feit, dat vroeger en ook nu in eerste instantie geen aanmerking op het verbod tot venten is gemaakt, meenen wij den Raad te moeten voorstellen het verbod tot venten te handhaven. Mocht later blijken, dat de rechterlijke macht de meening van den Minister deelt, dan schaadt de dubbele rege ling in wet en verordening toch niet. Als bijlage dezes gaat hierbij een exemplaar van het ont werp eener nieuwe verordening, die gelijk is aan de oude, die in Uw vergadering van 6 December 1934 is vastgesteld, doch met bovenvermelde wijzigingen. Wij hebben de eer U voor te stellen, de verordening op nieuw vast te stellen, zooals zij in de bijlage is ontworpen. Zonder eenige bedenking wordt dienovereen komstig besloten. 50.Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot het op nieuw vaststellen van de verordening op de heffing van school geld voor het onderwijs op de Ambachtsschool, luidende als volgt: „Blijkens inliggend schrijven van Gedeputeerde Staten dezer „provincie wenscht de Inspecteur van het Nijverheidsonder- „wijs dat het laatste lid van artikel 7 der in Uw vergadering „van 14 Februari j.l. vastgestelde verordening op de heffing „van schoolgeld voor het onderwijs op de ambachtsschool „wordt gelezen als volgt: „Voor leerlingen, afkomstig uit gemeenten, waar een ge lijksoortige school is gevestigd, wordt het schoolgeld volgens „het vorig lid met 25 verhoogd, met dien verstande, dat „het schoolgeld niet meer mag bedragen, dan het gemiddeld „bedrag van de kosten der school per leerling." „Aangezien uit een gemaakte becijfering is gebleken, dat de „gemiddelde kosten per leerling van de ambachtsschool over „de laatste 3 jaren gemiddeld 332,— hebben bedragen en „het maximum te heffen schoolgeld een bedrag van 313,50

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 403