460 14 JUNI 1935. dan niet voor het bestraten van het middengedeelte van Oude Vest en Kloosterplein worden gebruikt, vraagt Spr. Er kan desnoods wel een kei uit de bestrating worden getrokken, als dat voor de plaatsing der kermisinrichtingen noodig is. Spr. is er van overtuigd, dat niet wat goeden wil de toestand van Oude Vest en Kloosterplein wel ver beterd kan worden. De heer VAN DER VEN kan het betoog van den heer M e ij v i s volkomen onderschrijven. Als men aan de uit komende keien van Fellenoordstraat en Nieuwehuizen niet genoeg mocht hebben, dan geeft Spr. in overweging, het middenvak van het Kloosterplein te bestraten en het mid dengedeelte van de Oude Vest te doen teren. Wethouder VAN MIERLO merkt op, dat er is ge sproken over „wat goeden wil". Die goede wil is inderdaad aanwezig, maar zoowel de middelen, welke door Burge meester en Wethouders zijn overwogen, als die hier aan gegeven zijn, zijn niet afdoende. Spr. denkt, dat de heer M e ij v i s, die, evenals hijzelf, geboren Bredanaar is, de Oude Vest nooit anders heeft gekend dan zij nu is. Heeft men plotseling zooveel op dat onbestrate middengedeelte tegen, dan moet men daar niet gaan wonen. De VOORZITTER merkt op, dat de toestand ter plaatse, bij vroeger vergeleken, nog verbeterd is. Wethouder VAN MIERLO zegt voorts, dat er niet een voldoend aantal goede keien uit de Fellenoordstraat en de Nieuwehuizen zal komen om die middenvakken te bestra ten. Bestrating met nieuwe keien zou te kostbaar zijn. Daarbij komt, dat die pleinen, als zij in hun geheel met keien bestraat werden, een onaangenamen, doodschen aan blik zouden bieden. Burgemeester en Wethouders hebben daarom aanvankelijk gedacht aan een klinkerbestrating. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 460