474 14 JUNI 1935. een kluitje in het riet gestuurd? Want hij kan zich niét indenken, dat de Directeur van den G. G. D. aan Burge meester en Wethouders andere inlichtingen zal verstrekken dan aan hem. Spr. blijft van meening, dat men beter kan overgaan tot het aanstellen van een heele dan van een halve kracht. Neemt men een halve kracht in dienst, dan kan zich op den duur weer hetzelfde voordoen als met dr. P a y e n s, namelijk dat de particuliere praktijk zich dermate uitbreidt, dat de armenpraktijk in het gedrang komt. De VOORZITTER zal niet verder ingaan op de kwestie, hoe het komt, dat de heer Cohen een anderen indruk uit de hem verstrekte inlichtingen heeft gekregen dan Burgemeester en Wethouders. Toen in den Raad is gezegd, dat Burgemeester en Wethouders niet was gebleken, dat de G.G.D. overbelast was, steunde dat gezegde op inlich tingen of op uitblijven van bezwaren van den Directeur. Trouwens, die kwestie is op het oogenblik van weinig belang. Van veel meer belang is de kwestie van de organisatie van den zich ontwikkelenden dienst. In tal van gemeenten, o a. in Amsterdam, heeft men het stelsel van de half-ambtenaren bij den G.G.D. Het heeft het voordeel, dat de geneesheeren in practischen dienst blijven en men niet van één persoon afhangtpractisch heeft men meer aan twee halve krachten dan aan één heele kracht, ook met het oog op vervanging. Ook is één heele kracht niet voordeeligerrekenkundig is 2 X l/2 1, maar in dit geval wil het geenszins zeggen, dat men voor 2 X f 4000 f 8000 een volle, ervaren kracht zou kunnen krijgen. Wethouder VAN MIERLO merkt, naar aanleiding van de vraag van den heer Van Houten, op, dat in de instructie van den Directeur niets staat omschreven met betrekking tot de armenpraktijk. Deze functionaris zou kunnen zeggen „Daar ben ik niet op aangenomen Bo-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 474