14 JUNI 1935. 503 zoodat men, wil men dit nu gaan doen, weer van voren af aan moet beginnen met de taluds te wijzigen ten opzichte van de paden. Men moet de paden verharden en den moergrond, welke nu ter plaatse op de paden is gestort, gaan vervoeren en het park over zijn geheel 60 cM. diep gaan omwerken. Zoo ziet men, dat nu groote uitgaven zijn gedaan zonder goede resultaten. Wie is hiervan de schuld; wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid en wie de kosten? De VOORZITTER zegt, dat deze interpellatie niet direct vatbaar is voor beantwoording. Spr. verzoekt den heer Van Keep, schriftelijk over te leggen, dan zullen zij in de volgende vergadering beantwoord worden. De heer VAN KEEP verklaart, aan dit verzoek te zullen voldoen. De heer VAN HOUTEN zegt, dat het hem en zijn fractiegenooten niet anders dan aangenaam kan zijn, als ook van andere zijde eens een onderzoek wordt ingesteld naar de toestanden bij de werkverschaffing in den Boeimeer- polder. De Bredasche Bestuurdersbond heeft dat ook gedaan en te bevoegder plaatse klachten geuit over de daar ge voerde werkwijze. Spr. acht het evenwel niet juist, dat raadsleden de tewerkgestelden aanraden naar het Stadhuis te gaan met hun klachten. Spr. en zijn fractiegenooten zouden dat niet moeten doen; er zou al gauw worden ge sproken van „opruiing". Het is wel eigenaardig, dat den laatsten tijd de werkverschaffing is bezocht door raadsleden, die zulks vroeger nooit hebben gedaan. Men kan dan ook gerust zeggen, dat zij dat hebben gedaan bij wijze van verkiezingspropaganda. Wethouder VAN BUITENEN: Sommigen!

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 503