18 JULI 1935.
531
„schreven aantal dienstjaren (10) te bereiken, waardoor het
„recht op pensioen ontstaat.
„Adressant heeft alleen gedurende de laatste 1 jaar
„pensioenbijdragen betaald, terwijl hij bij het in werking
„treden der Pensioenwet 1922 verzuimde zijn tijdelijke
„dienstjaren van 27 Mei 1910 tot 1 Juli 1922 geldig te
„maken voor pensioen.
„Wij zijn van meening, mede in verband met vorenstaande,
„dat door dit geval geen precedent mag worden geschapen
„weshalve wij U dan ook voorstellen, afwijzend op het
„verzoek te beschikken."
De heer PLEIJTE merkt op, dat het feit, dat dr. Hof
man nu nog niet pensioengerechtigd is, voor een groot
deel het gevolg is van de bekende strubbeling van eenige
jaren geleden, het z.g. geneeskundig conflict; de Genees
kundige Kring had hem toen verboden in functie te treden.
Ook heeft dr. Hofman vroegere tijdelijke diensten niet
kunnen inkoopen. De strubbeling is ten slotte geëindigd en
men is tot een bevredigende oplossing gekomen, waardoor
dr. Hofman weer in functie is kunnen treden. Spr. is van
meening, dat er op grond van een en ander alle reden is
om het verzoek van dr. Hofman in te willigen. Het gaat
daarbij niet zoozeer om de knikkers, dan wel om het recht
van het spel.
De heer LOON EN is in het algemeen tegen het langer
in dienst houden van ambtenaren, die den 65-jarigen leeftijd
bereikt hebben. Hier betreft het echter een bijzonder geval
er is een achterstand bij den G.G.D. De tweede halve
kracht, die men straks gaat benoemen, kan zich in de
maanden, welke dr. Hofman nog in dienst blijft, inwerken
en zich leeren instellen op den dienst. Als er geen over
wegend bezwaar tegen bestaat, zou Spr. er dan ook voor
zijn om dr. Hofman nog een tiental maanden in zijn
functie te handhaven.