556 18 JULI 1935. „welk, naar het ons voorkomt, oorzaak vindt in de omstan digheid, dat de uitvoerder van dit werk, n.l. de Heide-Mij., in „de oogen van den heer Van Keep weinig goeds kan doen. „De bewoordingen, waarin de heer Van Keep zijn inter- „pellatie inkleedde, en zich over de Heide-Mij. meende te „moeten uitlaten (notulen van den Raad van 14 Juni 1935, „bladz. 499) wijzen in die richting. Wat de genoemde feiten „betreft het volgende: „Men dient vooreerst te bedenken, dat een groot deel van „het werk moest worden uitgevoerd onder minder gunstige „omstandigheden. Het graven van een vijver in laag gelegen „gronden in den winter en vooral in een winter met vrij „grooten regenval (met als gevolg een hoogen grondwater stand) is niet bevorderlijk aan een vlot verloop van het werk. „Men zou er niet aan denken een dergelijk werk gedurende „den winter uit te voeren, hadde het hier geen werkverschaf fing gegolden. Voorts is gebleken, dat het werk lang niet „overal tijdig is uitgezet, waardoor een zoo goed mogelijke „en economische werkverdeeling onder de aanwezige arbei- „ders niet kon plaats vinden. Zoo schijnt op Maandag 3 Juni „j.l. eerst het laatste gedeelte van den vijver te zijn uitgezet. „De oevers van den vijver werden oorspronkelijk afgewerkt „op een hoogte van 1 M. A.P. Nadat eenigen tijd aldus „was gewerkt, werd een wijziging in de profileering aange bracht, waardoor een deel der hellingen opnieuw moest „worden bewerkt en de reeds omgespitte grond van 0 tot „0.40 M. moest worden afgeladen. De toestemming van het „betrokken waterschap om de voor dit werk noodige ver andering aan te brengen aan de Zaanmark kwam eerst vrij „laat af. Het gevolg van het lange uitblijven van de toe- Stemming was, dat in afwachting daarvan bijna alle arbeiders „aan het spit- en egaliseerwerk bezig waren en dat dit groo- „tendeels reeds gereed was, toen men aan den vijver kon „gaan beginnen. Zoodoende kwamen er toen te veel werk- lieden tegelijk bij het graven van den vijver. „Wij kunnen den heer Van Keep toegeven, dat het beter „ware geweest, indien de pomp, welke bij een bezoek van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 556