560
18 JULI 1935.
„geen de heer Van Keep in de Raadsvergadering van 14 Juni
„j.l. over deze aangelegenheid heeft te berde gebracht."
De heer VAN KEEP zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Naar aanleiding van Uw antwoord op de door mij gehou
den interpellatie, betreffende den parkaanleg in den Boei-
meerpolder, in uitvoering bij de Ned. Heide-Maatschappij,
het volgende.
Op de eerste plaats deelen Burgemeester en Wethouders
in hun antwoord mede, dat de technische leiding van den
parkaanleg berustte bij den dienst der Beplantingen, terwijl
de Heide-Maatschappij de dagelijksche leiding en het toe
zicht bij het werk had; de Directeur der Beplantingen was
derhalve directie en de Heide-Maatschappij uitvoerder. Dit
heeft mij juist bevreemd, Mijnheer de Voorzitter, daar wij
er allen ten volle van overtuigd zijn, dat wij aan den Directeur
der Beplantingen een goed deskundige hebben, zooals er geen
enkele bij de Heide-Maatschappij is. Voor de dagelijksche
leiding is een man aangesteld, die extra door de Gemeente
moet worden betaald, en bovendien nog een opzichter van de
Heide-Maatschappij, die nu en dan eens komt kijken, waar
voor dan zooveel procent meer uitbetaald moet worden aan
de Heide-Maatschappij.
Het doet mij genoegen, dat ook Burgemeester en Wet
houders erkennen, dat het onderhavige werk een vlotter ver
loop zou hebben gehad, indien het contact tusschen directie
en uitvoerder vruchtbaarder ware geweest, en zij voegen
daaraan toe: „Al zijn er andere omstandigheden opgetreden,
welke het verloop van het werk minder gunstig beïnvloeden
Ja, Mijnheer de Voorzitter, juist die andere omstandigheden,
welke zijn opgetreden, daarin zit volgens mij de groote oor
zaak en wel het volgende:
De opzichter van de Heide-Maatschappij beïnvloedt hier
het werk en ziet niet gaarne iemand van buiten de Heide-
Maatschappij boven zich staan; hij tracht de goed bedoelde