18 JULI 1935. 563 mark, een waterloop van 3 M. breed, buiten het terrein van den vijver gaan omleggen en wel over een lengte van 150 Meter. Daarna is men in den ouden waterloop beginnen te graven en later heeft men den tijdelijk gegraven waterloop weer dichtgegooid om het spoor hierover te kunnen leggen. 7. „Het gevolg van het lange uitblijven van deze toe stemming was, dat in afwachting daarvan alle arbeiders aan het spit- en egaliseerwerk bezig waren en dat dit grooten- deels reeds gereed was toen men aan den vijver kon gaan graven." Wanneer men nu ter plaatse gaat zien, dan kan men con- stateeren, dat het egaliseeren van het werk pas begonnen is. Hoe kan men dan in dit antwoord zeggen, dat het reeds gereed was? 8. „Wij kunnen den heer Van Keep toegeven, dat het beter ware geweest, indien de pomp acht dagen eerder op het werk was geweest, waardoor men niet gedurende eenige dagen min of meer op gebrekkige wijze zich van het over tollige water had te ontdoen." En men laat hier direct op volgen: „Het ligt voor de hand, dat het niet mogelijk is om alleen met de pomp alle water op een werk als het onder havige weg te werken". Hieruit blijkt dus, dat men zich op gebrekkige wijze van het water heeft moeten blijven ontdoen. Waarom heeft men dan verder geen maatregelen genomen om die gebrekkige werkwijze te doen ophouden? Men spreekt dan verder in het antwoord van „een dam- wand of een bronbemaling". Dit raakt kant noch wal; het is om te trachten een buitenstaander een verkeerde voorstelling van het werk te geven. Wanneer men weet, dat er dagen waren, waarop in den drogen grond gewerkt kon worden en dat had men kunnen blijven doen, indien het werk behoor lijk was aangepakt hoe durft men dan voor een zoo on- noozel vijvertje met een waterstand van 50 c.M. diepte spreken van een bronbemaling of afdamming? 9. Burgemeester en Wethouders zeggen vervolgens in hun antwoord, dat er bij deze werkverschaffing weieens verschil-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 563