574 18 JULI 1935. Wethouder VAN MIERLO: Dat sloeg niet op U, noch op de tewerkgestelden in het algemeen. De heer KROONE, voortgaande, zegt, dat hij één ding wél met den heer Van M i e r 1 o eens is, namelijk, dat de Directeur der Beplantingen zooveel ruggegraat moet bezitten, dat als de loop van zaken bij de werkverschaffing hem reden tot klachten geeft, hij daarmede bij het College van Burgemeester en Wethouders moet komen en niet bij raadsleden. De heer SCHRAUWEN vraagt, of het niet verstandiger zou zijn, uit den Raad een commissie van deskundigen te benoemen om de zaak te onderzoeken; met dit over en weer praten komt men toch niet tot een resultaat. De heer BROOS moet eerlijk bekennen, dat hij als voorzitter van een werklieden-organisatie dikwijls klachten gehoord heeft en dat hem daarbij twee dingen opgevallen zijn: 1°. dat het meestal altijd dezelfde personen zijn, die klagen, en 2°. dat er na onderzoek doorgaans weinig van de klachten overblijft. Spr. heeft bij het onderzoek der klachten steeds een welwillend oor gevonden bij den uit voerder van het werk en ook bij de opzichters. Spr. raadt den heer Van Keep aan, de behandeling van klachten van tewerkgestelden voortaan over te laten aan de vak organisaties. De heer VAN KEEP wenscht uitdrukkelijk te verklaren, dat de Directeur der Beplantingen nooit bij hem gekomen is met klachten. Naar aanleiding van een desbetreffende opmerking van den heer Van B ui t e n e n, deelt Spr. mede, dat hij wel degelijk heeft getracht deze kwestie bij Burgemeester en Wethouders aanhangig te maken, doch dezen hebben hem naar den Raad verwezen anders zou hij de zaak hier niet ter sprake hebben gebracht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 574