18 JULI 1935.
591
De heer VISSER zegt, dat. als het zóó ver gekomen is,
dat menschen, die in loondienst zijn, bij het Burgerlijk
Armbestuur moeten aankloppen, dit toch wel volkomen
den onhoudbaren toestand teekent. Dit gebeurt ondanks het
feit, dat thans een eerste aanslag van 25 cents is voorge
schreven. De voordeelen, aan de nieuwe regeling ver
bonden, kwamen dus al direct ten goede aan de onderneming
en loonsverhooging bleef en blijft ook nu nog achterwege.
Spr. trekt de woorden van den Voorzitter, dat Burgemeester
en Wethouders hebben getracht verbetering in den toestand
te brengen, niet in twijfel; gebrek aan overleg heeft die
onaangename gevolgen gehad. Als men goed overleg wil
plegen, namelijk met werkgevers en werknemers, dan is
Spr. er van overtuigd, dat de toestand beter zal worden
en dat de stemming onder het taxi-personeel erdoor zal
worden verbeterd.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Visser op den
verkeerden weg is; het betreft hier geen overheids- of
semi-overheidsbedrijf; het taxi-bedrijf is een bedrijf als alle
andere particuliere bedrijven. Er kan een tijd komen, dat
van overheidswege in zoo n bedrijf moet worden ingegrepen,
b. v. wanneer er gevaar voor het verkeer dreigt, doch
daarvoor is nü geen reden. Burgemeester en Wethouders
hopen, dat tengevolge van de door hen getroffen regeling
op den duur betere loonen zullen worden uitbetaald. De
toestand is op het oogenblik niet zoo, dat hooge loonen
kunnen worden gegeven. Werkgevers en werknemers moeten
in de eerste plaats zelf tot een behoorlijke oplossing komen.
De heer Visser trekt de conclusie, dat de voordeelen
van de nieuwe regeling verdwijnen in de zakken van de
werkgevers. De zaak is echter nog niet rijp; men moet
dan ook aan den toestand van het oogenblik nog niet een
te vaste conclusie verbinden en doet beter even af te
wachten, hoe de zaak groeit.