29 AUGUSTUS 1935.
625
„Ingevolge het bepaalde in art. 101, le lid der 1. o. wet
„1920, zooals dit lid is gewijzigd bij de wet van 29 December
„1933 (S. No. 779), vergoedt de gemeente over elk dienstjaar
„aan de besturen der bijzondere lagere scholen de kosten dier
„scholen, met uitzondering van de jaarwedden en wedden der
„onderwijzers.
„De aanvragen der betrokken schoolbesturen om toekenning
„dezer vergoeding gaan hierbij.
„Nu de gemeenterekening over 1933 door Gedeputeerde
„Staten is vastgesteld bij hun besluit van 27 Maart 1935,
„G. No. 398, dient, ingevolge artikel 108, sub 4 der 1. o. wet,
„de vaststelling van bovenbedoelde vergoeding over 1933
„plaats te hebben.
„Als kosten komen in aanmerking die, welke genoemd zijn
„in art. 101, sub 5 der 1. o. wet. Ingevolge het 2e lid van dit
„artikel bedraagt de vergoeding per leerling het gemiddeld
„bedrag per leerling van vorenbedoelde kosten over hetzelfde
„dienstjaar der overeenkomstige openbare lagere scholen in de
„gemeente. Deze kosten zijn op de hierbij gevoegde staten
„nader gespecificeerd vermeld.
„Tot grondslag wordt genomen het gemiddeld aantal leer-
„lingen naar den maatstaf van art. 28 der 1. o. wet, d.i., inge
volge het K. B. van 25 Mei 1926 (S. No. 151), het gemid-
„deld aantal leerlingen over het jaar waarvoor de vergoeding
„wordt aangevraagd, i.e. over het jaar 1933.
„Blijkens den hierbij gevoegden staat A, bedroeg het ge
middeld aantal leerlingen aan de openbare scholen voor ge-
„woon lager onderwijs over 1933, 883% en het totaal der in
„aanmerking komende kosten 9739,66. Voor de openbare
„u.l.o. school bedragen deze cijfers resp. 98 en 2175,22.
„De kosten per leerling der openbare g.l.o. scholen bedroe-
„gen dus over 1933: 9739,66 883% is 11,02 en der open-
„bare u.l.o. school: 2175,22 98 is 22,20.
„Aangezien de gemeente, evenals over voorgaande jaren,
„aan de besturen der bijzondere scholen 0,50 per leerling
„voor administratiekosten vergoedt, kan de vergoeding aan de
