666
29 AUGUSTUS 1935.
De heer HOUBEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Niet alleen als oudste van dezen Raad, doch ook als
scheidend lid, wil ik gaarne Uw sympathieke afscheids
woorden beantwoorden Zonder eenige ruggespraak met
degenen, die hier niet meer terugkeeren, geloof ik namens
hen te spreken, wanneer ik mijn bewondering uitspreek
voor de correcte en voorname wijze, waarop U de ver
gaderingen in de afgeloopen zittingsperiode ook de meest
taaie heeft geleid. Ondanks alles wist U daarenboven
zin voor humor (een hoog geestelijk goed) steeds te bewaren.
Vooral in langdurige, afmattende bijeenkomsten bracht dit
de noodige afwisseling en verademing en bovendien
alles weer in het goede spoor, wanneer een déraillement
mocht worden gevreesd. Uw faits et gestes als Burgemeester
van Breda zou ik in het kort willen betitelen met deze
korte woorden: „Ze waren altijd gericht op den vooruitgang
en welvaart van Breda". Van Breda maakte U met mede
werking van den Raad een stad, die er zijn mag. De oude
veste werd onder Uw bestuur omkranst door tallooze nieuwe
woningen, die goede huisvesting bieden aan arm en rijk.
Als ik hier tusschen door, Mijnheer de Voorzitter, een
enkel woord mag richten, namens de scheidende, aan de
blijvende leden van dezen Raad, dan is dat om aan allen
dank te brengen voor de aangename, vriendelijke verstand
houding, die hier steeds trots alle verschil van gevoelen
overheerschte. Ik geloof, dat ik gerust mag zeggen. Mijnheer
de Voorzitter, dat dank zij de medewerking in deze van
de raadsleden, Uw leiding werd vergemakkelijkt. Werp ik
een blik, Mijne Heeren, op de voorbije vierjarige periode,
dan moeten wij erkennen, dat het was een van stijgende
en bittere teleurstelling op economisch gebied. Ik behoef
niet verder hierop in te gaan. Wij zien en hooren het
steeds in stijgende mate om ons heen. Doch wat de toekomst
ook moge brengen, wij hopen, dat het U, Mijne Heeren,