30 OCTOBER 1935.
731
Middenstandscongres, dat onlangs te Rotterdam gehouden
is. Men heeft daar beraadslaagd over de middelen, welke
zouden kunnen leiden tot saneering van het winkelbedrijf.
Voor zoover die middelen het stellen van eischen met
betrekking tot vakkennis, credietwaardigheid en beroeps
vaardigheid betreffen, kunnen daarvoor algemeen geldende
regelen worden gesteld, doch het behoefte-element dient
plaatselijk bekeken te worden.
De VOORZITTER verzoekt den heer Van Arendonk
thans niet op de zaak zelve in te gaan. Spr. vraagt, of de
heer Van Arendonk prae-advies over dit adres wenscht
of iets anders.
De heer VAN ARENDONK verklaart, terstond te willen
overgaan tot het instellen van een commissie ad hoe.
De VOORZITTER vindt de zaak thans niet voldoende
rijp daarvoor.
De heer VAN ARENDONK zegt, dat een desbetreffend
wetsontwerp spoedig te verwachten is. De commissie zou
dus alvast aan het werk kunnen gaan.
De heer VAN HOUTEN verklaart, namens zijn fractie,
zeer veel voor ordening van de middenstandsbedrijven te
gevoelen. Spr. gelooft echter, dat het instellen van een
commissie ad hoe op dit moment moeilijkheden zal geven.
Hij vindt het daarom beter, dat de verschillende raads
fracties eerst eens over dit onderwerp beraadslagen.
Spr. voor zich b. v. gevoelt er veel voor, bedoelde
commissie niet alleen uit raadsleden te doen bestaan. Immers,
bij de zaak, waarover het hier gaat, hebben ook de con
sumenten belangenzij dienen derhalve ook in de com
missie vertegenwoordigd te zijn evenals de organisaties,
zoowel van werkgevers als van werknemers.
De heer LOONEN ziet niet in, waarom het bezwaar