766 30 OCTOBER 1935. Cohen weten, dat het plan, om tot afzonderlijke regeling van die tarieven over te gaan, al eenige maanden geleden in die Commissie besproken is en daarin in beginsel is vast gelegd. De regeling zal te zijner tijd aan den Raad ter vast stelling worden aangeboden; van willekeurige heffing kan dus geen sprake zijn. De heer KOOYMAN vindt de redactie van het tweede lid van art. 4 wat ongelukkig. Het spijt hem, dat het voorstel niet in de Slachthuiscommissie is besproken alvorens het den Raad werd aangeboden, dan was er voor hem gelegenheid geweest daarop te wijzen. Hij is namelijk van meening, dat men beter had gedaan, voor het keuren van ingevoerd en in beslag genomen vleesch een minimum tarief van 30 cent vast te stellen, in plaats van de thans voorgestelde omslachtige redactie. De VOORZITTER zegt, dat de heer Kooyman de door hem voorgestane redactie van het tweede lid van artikel 4 tijdig had moeten indienen. Haar nu ineens over te nemen, levert gevaar op. De heer KOOYMAN meent, dat hetgeen hij wil duidelijk genoeg geformuleerd is. Het kan z.i. geen bezwaar opleve ren, daaromtrent terstond een beslissing te nemen. De VOORZITTER vindt het gevaarlijk, direct op de voor gestelde wijziging in te gaan; men kan de draagwijdte ervan niet onmiddellijk overzien. Aanhouding van het voorstel, ten einde deze kwestie nader te bezien, is niet geraden, daar de verordening 1 Januari 1936 in werking moet treden en er met de Koninklijke goedkeuring maanden gemoeid kunnen zijn. Spr. verzoekt daarom den heer Kooyman, met het voor gestelde genoegen te nemen, dan kan de door hem bedoelde redactie-wijziging altijd later nog worden bezien. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop con form het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 766