28 NOVEMBER 1935. 813 te gaan tot de instelling van de door den heer Van Arendonk bedoelde Commissie uit den Raad met sub-commissie, richt ik mijn dringend verzoek aan alle raadsleden om ons in dezen moeilijken tijd in ons pogen te ondersteunen en onzen Breda- schen middenstand een blijk te geven, dat het hen ernst is om ook dit deel van onze bevolking ter wille te zijn. Ik stel er daarom dan ook prijs op, dat de Raad zich in een stemming over deze kwestie uitspreekt. De VOORZITTER wil een enkel woord zeggen naar aanleiding van de opvatting, welke blijkt te bestaan over het prae-advies van Burgemeester en Wethouders; dit prae-advies is namelijk vriendelijk afwijzend. Het ge tuigt van welwillendheid tegenover den middenstand, doch het wil geen verwachtingen wekken, welke niet of althans vooreerst niet verwezenlijkt kunnen worden. Het houdt geen aanbeveling in om een commissie te benoe men Het is Spr. nog steeds niet heelemaal duidelijk, welke verwachtingen men van zoo n commissie koestert. Het lijkt hem beter eerst te wachten op hetgeen het des betreffend wetsontwerp brengt dan nu monnikenwerk te gaan verrichten. De heer Spoelder vat de instelling van een commissie op als een blijk van belangstelling van de zijde van den Raad in den middenstand. Het instellen van een commissie, waarvan men geen redelijke verwachtingen kan koesteren, is blij maken met een doode musch. Men kan daarom niet van Burgemeester en Wethouders ver wachten, dat zij zullen trachten, raadsleden die taak op te dragen. De heer VAN ARENDONK zegt, dat de commissie toch geen kapstok behoeft te zijn, waaraan de zaak tot tijd en wijle wordt opgehangen zij kan toch alvast hetgeen in het adres, betreffende het bakkersbedrijf, wordt gevraagd ter hand nemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 813