814
28 NOVEMBER 1935.
De VOORZITTER antwoordt, dat, als de Raad bedoeld
adres, waarin gevraagd wordt te komen tot een verkoops
verbod en een regeling van vestiging, zou stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders ter afdoening, zij adres
santen dan zouden mededeelen, dat zij met belangstelling
afwachten, wat het bakkersbedrijf op dit gebied zou uit
werken. Immers, de Raad is geen bureau met een directeur,
dat voor hen de zaken uitwerkt; dit moet van henzelf uit
gaan. De Raad moet zich niet voor dien wagen laten span
nen. Laat men eerst afwachten, wat er van de zijde van
den wetgever wordt gedaan. Ook de heer Van Arendonk
verwacht van het instellen eener commissie, dat het wel
nut kan hebben, als de wet er komt. Welnu, men weet
zeker, dat er den eersten tijd nog niets zal gebeuren.
Wat het voorstel-Van Arendonk betreft, dit beoogt,
naar Spr. meent, het instellen van een studie-commissie
uit den Raad. Burgemeester en Wethouders kunnen zich
daarmede niet vereenigen.
De heer DE JONG merkt op, dat hier tot uiting gekomen is,
dat het moeilijk zal zijn, in deze richting behoorlijk werk
te leveren. Dat echter ordening op dit gebied dringend
vereischt is, kan niet worden ontkend; het zou van naïveteit
getuigen, indien men zulks deed. Spr. gelooft dus, zonder
de bezwaren vooral die welke door den heer Mabelis
te berde zijn gebracht te onderschatten, dat men moet
trachten die bezwaren onder de knie te krijgen. Dat een
wettelijke regeling in voorbereiding is, daaraan behoeft
men niet te twijfelen. Men behoeft z.i. niet te wachten op
Den Haag om hier aan het werk te gaan, juist omdat hier
de bezwaren zoo sterk worden gevoeld. Door hier de zaak
flink aan te pakken wordt de mogelijkheid geopend om de
Regeering en andere gemeenten met goede adviezen ten
dienste te kunnen staan. In tegenstelling met monniken
werk, zal men hier goed werk kunnen doen. Spr. zal het
voorstel-Van Arendonk gaarne ondersteunen. Hij zou