900 I
18 DECEMBER 1935.
De heer COHEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Voor zoover bekend heeft de kleeding-voorziening van het
Bredasche politiecorps nimmer anders plaats gevonden dan
volgens het thans geldende stelsel van het verstrekken van
kleeding op dracht en van een vergoeding voor het aanschaffen
van schoenen, handschoenen en beenkappen, welke tot de
uniform behooren, omdat daarvoor vastgestelde modellen zijn
aangegeven.
Ongeveer tien jaar geleden heeft de Raad een voorstel tot'
het verstrekken van een kleedingtoelage, zooals thans opnieuw
wordt voorgesteld, met 17 tegen 4 stemmen verworpen. Te
recht heeft bij de debatten daarover ons geacht medelid, de
heer K r o o n e, alsmede het toenmalig raadslid partijgenoot
Van Hattem, zich op het standpunt gesteld, dat, indien
de overheid haar ambtenaren het dragen van een bepaald uni
form voorschrijft, zij ook gehouden is deze uniform zonder
beperking te verstrekken. Deze zienswijze, welke de Raad
toen met betrekking tot het kleedingvraagstuk huldigde, werd
door het politiepersoneel ten volle onderschreven. In deze op
vatting is thans niet alleen nog geenszins verandering ge
komen, doch dat personeel is nog versterkt in haar over
tuiging, dat dit de eenigst juiste oplossing moet worden geacht.
De motieven tot het behoud van de thans geldende kleeding-
voorziening zijn vele. Het mag van algemeene bekendheid
worden geacht, dat de uniform der Bredasche politie in alle
opzichten kan wedijveren met die van andere politiecorpsen
in ons land. Het zal wel voor geen tegenspraak vatbaar zijn,
wanneer ik zeg, dat een goed zittend en mooi afgewerkt uni
form het aanzien van den politieman in niet geringe mate
bevordert. Ik geloof ook niet, dat ik mijzelf aan overdrijving
schuldig maak, wanneer ik zeg, dat het geenszins in de be
doeling van Burgemeester en Wethouders kan liggen om de
kwaliteit, netheid en snit dezer uniformen ten offer te brengen
aan het thans door hen voorgestelde stelsel. En toch zal dit,