18 DECEMBER 1935.
Artikel 39.
917
De VOORZITTER verklaart, dat het College van Bur
gemeester en Wethouders, na de Commissie voor de Straf
verordeningen te hebben gehoord, geen bezwaar heeft om het
hierop door Mr. Janssen s, namens de R.K. Raadsfractie,
ingediende amendement over te nemen, evenwel met de toe
voeging, zooals die in hun prae-advies op de amendementen
der R.K. Raadsfractie is omschreven.
De heer VAN HOUTEN wil beginnen met te consta-
teeren, dat de Commissie voor de Strafverordeningen aan
vankelijk niet bewust is geweest van de bezwaren, welke vol
gens den heer Janssens c.s. aan het gemengd baden en
zwemmen verbonden waren, want in de ontwerp-verordening
kwam daaromtrent geen bepaling voor. Voorts zegt Spr., dat
men het verbod tot het gemengd baden en zwemmen tot een
paskwil maakt door vergunning te verleenen voor gemengde
zwemwedstrijden en zwemdemonstraties; immers, men vraagt
zich onmiddellijk ^f: Zijn de gevaren dan niet zoo groot?
Spr. is dan ook van meening, dat men den verkeerden weg
opgaat door dit amendement te aanvaarden. Men werkt op
die manier in de hand, dat men naar buiten zal gaan zwem
men en baden, waar geen toezicht is. De gevolgen zullen dan
veel erger zijn. Spr. vindt het argument, dat het gemengd
baden en zwemmen tot excessen kan leiden, zeer overdreven.
Men moet dan veel verder gaan en ook bij bioscoopvoorstel
lingen enz. de seksen van elkaar scheiden. Op grond van
een en ander is Spr. tegen het amendement.
De heer BROOS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Daar in dag- en weekbladen meermalen wordt geschreven
over verkeerde toestanden in sommige bad- en zweminrich
tingen en bij de laatste behandeling van de begrooting van
Binnenlandsche Zaken, zoowel in de Afdeelingen als in de