f\ 920 18 DECEMBER 1935. op het standpunt, dat men den toestand op dit gebied, die hier goed is, ook in de toekomst goed moet houden. Over de noodzakelijkheid van het voorgestelde verbod wordt ook in Noord-Brabant verschillend gedacht. Spr. verwijst o.a. naar Vught en Oisterwijk. Intusschen willen Burgemeester en Wet houders zich niet tegen eenig door den Raad gewenscht middel verzetten, dat bedoelt goede toestanden op zedelijkheidsge- bied te scheppen of te bestendigen. De heer VAN HOUTEN verzoekt aanteekening in de no tulen, dat hij tegen het amendement van Mr. Janssens is. De heer GRUYS merkt op. dat de heer Janssens twee levensbeschouwingen tegenover elkaar heeft gesteld en daar bij heeft doen uitkomen, dat de minderheid maar onder het juk van de meerderheid moet doorgaan. Spr. neemt daarvan goede nota; als het eens zoover komt, dat de partij, waartoe de heer Janssens behoort, in de minderheid is, dan zullen Spr. en zijn partijgenooten zich dit herinneren en haar op dezelfde wijze behandelen. De VOORZITTER komt op tegen de uitlegging, welke de heer G r u y s aan de woorden van den heer Janssens geeft. Wethouder VAN BUITENEN zegt, dat de conclusie, welke de heer G r u y s uit de woorden van den heer Jans sens trekt volkomen onjuist is; het betreft hier een meerder heidsbesluit, gedragen door de levensbeschouwing van het meerendeel der bevolking; het geheele parlementaire stelsel is daarop gebouwd. De heer G r u y s kan niet meenen, dat dit is een juk opleggen aan de minderheid. Alle partijen zijn op een levensbeschouwing gebaseerd. Ook die van den heer G r u y s. Die levensbeschouwing geeft aan een partij rich ting en leiding. Men kan daarin niets zedelijk ongeoorloofds zien. De verontwaardiging van den heer Gruys verwondert Spr. dan ook ten zeerste. Het is veel erger, wanneer zoo-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 920