100
12 FEBRUARI 1936.
Wij sluiten ons aan bij de opmerking, dat we er voor
moeten trachten te waken, dat onze gemeente niet gaat be-
hooren tot de armlastige gemeenten. Echter eiseht de zorg
voor de crisis-werkloozen een groot deel van de gemeente-
financiën op; voor dit jaar is, zonder de bijdragen aan de
werkloosheidskassen, voor steunverleening en werkverschaf
fing f 522.000.in uitgaaf op Hoofdstuk IX begroot. Aan
gezien wij op het standpunt staan, dat de crisis-werkloozen-
zorg Rijkszorg is en door den Wethouder is betoogd, dat
de gemeenten de uiterste beperkingen zijn opgelegd voor
verdere belastingheffingen door de afhankelijkheid van de
Rijkswetgeving, moeten wij voor armlastig worden niet al
te zeer bevreesd zijn, althans niet zóó bevreesd, dat we daar
voor werkmogelijkheden voor de crisis-werkloozen achter
wege laten. Het Rijk moet dan een grooter deel van de crisis
uitgaven voor zijn rekening nemen. Wij dringen er dus wel
op aan, de onderhandelingen met het Werkfonds voort te
zetten en hopen binnenkort daarover meer te vernemen.
De toestand in de gezinnen van de werkloozen we
blijven daarbij is precair en we houden ook staande, dat
velen daarvan onvoldoende op de hoogte zijn. Het is daarom,
dat we de gedachte aan een budget-onderzoek geuit hebben.
De opmerking, welke in verband daarmede door Wethouder
Van M i e r 1 o is gemaakt, namelijk dat onze met betrekking
tot het Antwoord van Burgemeester en Wethouders gemaakte
opmerking allesbehalve behoorlijk was, kan als we zelf
daarin niets onbehoorlijks zagen rustig naast ons neer
worden gelegd.
Ook is er gezegd, dat we mooie theorieën hebben opgezet;
in het raam van de werkloozenzorg is hetgeen van onze zijde
daarover van jaar tot jaar is gezegd steeds theorie geweest.
Die theorieën zijn echter, door den nood van de omstandig
heden daartoe gedreven, vrijwel alle in vervulling gegaan.
Daarom wordt er onzerzijds niet aan getwijfeld, dat meer
van datgene, hetwelk nu nog als theorie wordt aangemerkt,
binnen afzienbaren tijd in vervulling zal gaan.