12 FEBRUARI 1936. 101 Den heer Janssens zijn we erkentelijk voor de op merkingen, welke door hem ten aanzien van den inhoud van het Plan van den Arbeid zijn gemaakt. Er kan verschil van metning zijn over de mogelijkheden daarvan, toch zouden we het reeds van genoegzame waarde hebben gevonden als het College na kennisname van een en ander tot den gedach- tengang van den heer Janssens had kunnen komen. Van een kentering in onze rijen heeft de heer Janssens gesproken. Daarover willen we opmerken, dat onze partij is een levende partij, welke rekening houdt met gewijzigde omstandigheden. Deze gewijzigde omstandigheden hebben ons verschillende toestanden anders leeren bekijken. Wij willen ons hoeden voor verstarring, welke het deel is gewor den van sommige andere groepen. Moge de richting, waarin wij gaan, zich eenigermate anders voordoen, het doel is niet temin onveranderd gebleven. De heer JANSSENS zegt, dat het hem spijt, dat de Voor zitter slechts een negatieve hulde heeft kunnen constateeren in zijn betoog. Zulks is niet juist. Immers op verschillende plaatsen heeft Spr. het College van Burgemeester en Wet houders hulde gebracht voor het feit, dat deze begrooting zonder belastingverhooging kloppend is. Natuurlijk zal, indien men zich beperkt tot het enkel hulde brengen, deze hulde feller te voorschijn komen en is er ook alle reden om deze hulde als meer positief te betitelen. Spr. dankt den Wethouder van Financiën voor zijn uitste kend, zakelijk en rustig betoog en deelt mede in dezen wet houder alle vertrouwen te hebben. Het spijt hem daarom des te meer, dat deze wethouder verklaart zelf geen belangrijke bezuinigingsobjecten te zien. Dezelfde mentaliteit natuurlijk mentaliteit in cle meest zuivere beteekenis van het woord blijkt echter Wethouder Van M i e r 1 o nog niet te bezitten. Immers deze wethouder heeft zoo juist wederom medegedeeld, dat men wel goed moest beseffen, dat bezuiniging verkregen door inkrimping

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 101