130
12 FEBRUARI 1936.
De heer VAN HOUTEN zegt, dat de geweldige concur-
rentie-strijd oorzaak is van het feit, dat het in het slagersbe-
drijf den verkeerden kant op gaat. Hierin moet verandering
komen; het slagersbedrijf moet beter georganiseerd worden;
dit is niet alleen van belang voor de slagers, maar voor de
geheele gemeenschap. Elders is de toestand al slechter dan
in Breda. In de verbandmiddelen-industrie doet zich een
zelfde concurrentie-strijd voor; de producten dier industrie
worden zelfs onder de markt verkocht en hetgeen daarop
wordt toegelegd, wordt op de loonen van het personeel ver
haald. Spr. vreest een zelfden loop van zaken in het Breda-
sche slagersbedrijf; er wordt nu al niet door alle slagers de
hand gehouden aan de voorschriften der Arbeidswet. Ook
het publiek is met een dergelijken toestand niet gediend.
Spr. is ook van oordeel, dat een eventueele verlaging van
de slacht- en keurloonen geen feitelijk voordeel aan den con
sument zal brengen. Spr. besluit met vanaf deze plaats een
beroep te doen op de Bredasche slagers om den noodlottigen
weg te verlaten.
De heer KOOIJMAN is ook van meening, dat de Breda
sche slagers goed op weg zijn om hun bedrijf kapot te maken.
Spr. sluit zich aan bij de woorden van de vorige sprekers.
De heer LOONEN is het met de vorige sprekers eens, dat
de slagers de hand in eigen boezem moeten steken. Zij zijn
volgens Spr. echter niet allen debet aan den noodlottigen
concurrentie-strijd, vooral niet de bonafide bedrijven. Het
gaat daarom te ver, alle Bredasche slagers de schuld van den
huidigen toestand te geven. Spr. is er van overtuigd, dat de
goedwilligen onder hen vanzelf wel op den goeden weg
zullen terugkeeren; de wacht is dan ook op de saneering van
het bedrijf.
Wethouder VAN DER WERF verheugt het, dat de geheele
Raad constateert, dat het een fabeltje is, dat de slachthuis-