12 FEBRUARI 1936. 149 De derde vraag is er door Spr. moedwillig bijgezet. Hij vreest n.l. voor de door dezen Inspecteur in de toekomst uit te oefenen censuur. Z.i. is hij hiervoor ongeschikt. De Voor zitter heeft wel gezegd, dat uiteindelijk de verantwoordelijk heid bij hem berust, maar in feite gebeurt het censureeren door den Inspecteur of Commissaris van Politie; in vele gevallen zal de Voorzitter zelf de stukken niet lezen. Spr. vei zoekt hem daarom, in het vervolg de stukken zélf te lezen. De VOORZITTER merkt op, dat het stuk is doorgelaten, zoodat de censuur hier niet ter sprake behoeft te komen. De Inspecteur behoort in den Raad er buiten te worden gehouden. Deze kan misschien wel eens bemerkingen hebben op een stuk, maar hij beslist niet. De Raad heeft dienaan gaande geen gevoelen uit te spreken. Spr. wijst dus met beslistheid af het verzoek van den heer Heer aan den Raad, dat de Inspecteur van Politie zich misdragen heeft. Hiermede zijn de besprekingen over deze aan gelegenheid geëindigd. De VOORZITTER zegt, dat nog een andere hors d'oeuvre ter tafel kan worden gebracht en wel de vraag van den heer Me ij vis over de cokesverstrekking aan werkloozen. Wethouder VAN DER WERF zegt hieromtrent, dat de klacht onmogelijk juist kan zijn. De cokes worden geregeld verstrekt; zoodra de staten op de gasfabriek zijn ingekomen, wordt met de cokesdistributie begonnen. Vaststaat, dat binnen een week daarna, iedere werklooze zijn brandstof ontvangen heeft. Het kan voorkomen, dat een werklooze den eenen keer aan het begin en den anderen keer aan het einde der week bediend wordt; de lijst wordt niettemin in één week afge werkt. Spr. stelt er prijs op, dat namen worden genoemd, als er werk dijk klachten zijn. In haar algemeenheid is de klacht onjuist. Indien men hem bepaalde namen verstrekt, is hij bereid die gevallen precies te onderzoeken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 149