13 FEBRUARI 1936. 163 zwaren zijn er echter wel degelijk, anders zou ik er hier niet over spreken. Ik begrijp echter niet, dat hier zoo'n bezwaai aanwezig kan zijn om deze menschen gelijk te stellen met hun collega's in de particuliere bedrijven. Het College schrijft immers zelf voor, dat in de bestekken, indien er werken worden aanbesteed, wordt opgenomen, dat de ar beidsvoorwaarden, vastgesteld in de Landelijke Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Bouwbedrijven, moeten gel den. De Gemeente schrijft hier dus aan anderen voor, wat men zelf niet als billijk wil erkennen. Er zijn in een jaar, als men de twee Katholieke Feestdagen: Maria Memelvaart en Allerheiligen er bijtelt, 8 feestdagen. Dit is gemiddeld 2 per 3 maanden. In deze drie maanden moet men ontvangen 13 vacantiebonnen van f 0,95, of een waarde van totaal f 12,35. Nu spreek ik er nog niet over, dat men gemakkelijk in een periode kan werken, waarin in het geheel geen feestdag voorkomt, doch daar wij een gemiddelde hebben genomen, is dit niet van veel belang. Vast staat echter, dat, al betaalt men deze feestdagen door, als men gedurende een periode, waarin deze feestdagen vallen, in gemeentedienst is, dat men dan nog belangrijk minder ontvangt dan men zou ontvangen, als er vacantiebonnen werden gegeven. Als de Wethouder denkt, dat ik alleen aan de bouwvak arbeiders deze bonnen zou willen verstrekken, dan vergist hij zich, daar ik bedoel, deze aan alle arbeiders te verstrekken, die bouwvakarbeiderswerk in gemeentedienst verrichten. Ten slotte zou ik nog willen wijzen op een geval, waaruit ten zeerste blijkt, dat de Directeur van Openbare Werken absoluut geen vacantie wil geven, ook niet al heeft men hierop volgens het geteekende contract ten volle recht. Ik heb hier een brief van een bestuurder van de organi satie, waarin deze verslag doet van de bespreking, die hij met den Directeur van Openbare Werken heeft gehad. Hij schrijft hierin: „Contractueel betwistte hij (de Directeur van Openbare Werken) het recht niet, maar voegde er wel aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 163