13 FEBRUARI 1936.
165
pen, zal de vraag ontsproten zijn bij hen, die meenen, dat
verkorting van den kermisduur wel wenschelijk is. Spr. wil
trachten den Raad en Burgemeester en Wethouders daartoe
te bekeeren. Hij wil wijzen op het voorstel van den heer
C r u 1 bij de behandeling van de gemeente-begrooting voor
1932 gedaan, daarbij gesteund door den heer Broos en
hem, zij het door den heer Broos met een bepaalde reserve.
Burgemeester en Wethouders achtten toen de zaak niet rijp
voor afdoening. 29 April 1932 werd het voorstel van de
hand gewezen, op grond van ingewonnen inlichtingen bij
de Vereeniging van kermisvakgenooten, waarmede Burge
meester en Wethouders zich vereenigden, terwijl ook als
reden werd aangevoerd de verminderde opbrengst van staan
gelden en van vermakelijkheidsbelasting. Ook zouden de mid
denstanders hiervan nadeel ondervinden. Spr. is van mee
ning, dat de destijds door den heer C r u 1 aangevoerde
redenen thans onverzwakt gehandhaafd kunnen blijven. De
kermis heeft geen bestaansrecht meer. Er zijn zooveel ver
makelijkheden gekomen, dat het practisch altijd kermis is.
Een duur van de kermis, zooals in Tilburg, van vijf dagen,
is lang genoeg. Spr. meent, dat, waar Burgemeester en Wet
houders geen nieuwe gronden aanvoeren, de bezwaren van
1932 ook thans nog gelden. Deze kunnen echter volgens
Spr., ondervangen worden. De eerste Zondag kan blijven
bestaan, wanneer men achterop gaat inkorten. Ook vervalt
dan het bezwaar, dat tusschen de Nijmegensche- en de
Bredasche kermis geen andere jaarmarkten of kermissen plaats
hebben, waardoor de attracties een week zouden moe
ten stilliggen. Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders,
dat door bekorting van de kermis, vermindering van staan
geld zou ontstaan is voor hem een vraag, welke aan twijfel
onderhevig is. Iedereen gaat niet eiken avond de kermisin-
richtingen bezoeken. In den regel kiest men 1 of 2 dagen
daarvoor uit. Dat kan men ook bij verkorting van den ker
misduur. Spr. gelooft niet, dat de opbrengst der vermakelijk
heidsbelasting zal verminderen.