13 FEBRUARI 1936.
187
zelf, ziet Spr. echter niet in, behoudens dan, dat er wellicht
een aantal werklooze kantoorbedienden tijdelijk mede ge
baat is.
De heer De Jong is weer teruggekomen op de ver
slechtering van den huurtoeslag. Spr. wil verklaren, dat Bur
gemeester en Wethouders dienaangaande niets bekend is.
Wanneer er tegen moet worden opgekomen, dan kan dat
het beste geschieden door de kringen, waar men blijkbaar
beter ingelicht is dan hier. Het eenige, wat Burgemeester
en Wethouders bekend is, is, dat sinds 1 Januari 1936 de
administratie betreffende den huurbijslag veranderd is; deze
moet sindsdien op afzonderlijke kolommen worden aange-
teekend. Indien het belang der werkloozen dat vordert, is
het Gemeentebestuur niet nalatig om op te treden voor
zooveel dat redelijk is. Het is den Raad bekend, dat zijn
Voorzitter meermalen in Den Haag getracht heeft om Breda
in een hoogere klasse ingedeeld te krijgen.
Spr. is van meening, dat hier vooral een taak is weggelegd
voor de arbeidersorganisaties, vertegenwoordigd in de Con
tact-Commissie.
Wethouder VAN MIERLO kan, naar aanleiding van het
adres van de Werkliedenvereeniging „St. Petrus", zeggen,
dat deze zaak niet gemakkelijk op te lossen is; Burgemeester
en Wethouders hebben haar echter niet naast zich neerge
legd. Getracht is om tot een oplossing te komen, maar tot
op heden is dat niet gelukt. Spr. meent, dat van meerdere
medewerking aan de andere zijde sprake had kunnen zijn.
Men moet de zaak niet zóó zien, dat de zuinigheid de wijs
heid bedriegt. Men is er op uit geweest om alle drie partijen
wat te doen laten vallen; de liefde kan nu eenmaal niet van
één kant komen.
De vraag, of de drang naar regeling zoo groot is, meent
Spr. te mogen betwijfelen. Eenigen tijd geleden is van ge
meentewege een enquête ingesteld om na te gaan, of er
animo voor was. Spr. herinnert zich, dat deze maar heel