202
.24 MAART 1936.
onze officieele colleges in Stadhuis en elders als in de maat
schappelijk samenleving.
Zoo mij één zaak bijzonder aangenaam heeft getroffen in
hetgeen dezer dagen werd geschreven, dan is het wel dit,
dat daaruit algemeen duidelijk sprak, dat men begreep,
hoezeer ik samengeweven ben met deze gemeente en dat
haar te verlaten nogal erg voor mij moest zijn. Die zienswijze
is volkomen juist. Hier in het hart van onze gemeente wil
ik dat bevestigen, ook al weet gij dat reeds.
Het oogenblik van afscheid is nog niet daar; het is niet
kwaad eenigen tijd te hebben om er aan te wennen. Maar
deze mededeeling meende ik te mogen doen om te getuigen,
hoe welke aantrekkingskracht de nieuwe functie in een
ook schoone provincie moge hebben en welke factoren voor
de aanvaarding van ambt mogen pleiten bij al de over
wegingen meer dan ooit naar voren kwam de gehechtheid,
waardoor ik en mijn gezin ons aan deze goede stad gebon
den weten. Overheerschend is een gevoel van groote dank
baarheid voor hetgeen wij hier mochten ondervinden.
Qod geve, dat het besluit voor den nieuwen werkkring
heilzaam is.
De heer BROOS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Toen Zaterdag j.l. hier ter stede de mare bekend werd,
dat Uw benoeming tot Commissaris der Koningin in de
provincie Limburg te verwachten was, werd dit bericht zeker
met gemengde gevoelens door de leden van dezen Raad
en door alle Bredasche ingezetenen ontvangen, want werd
U deze hooge functie ongetwijfeld gaarne.gegund, hier staat
tegenover, dat Burgemeester Van Sonsbeeck in de
eerste plaats een bijzondere waardeering in dezen Raad
geniet, door zijn eerlijke, bekwame en onpartijdige leiding
der raadsvergaderingen, zoodat de heer Van de Ven
destijds bij een begrootingsdebat kon getuigen, dat dit de
volmaaktheid naderde.