28 JANUARI 1936
lende raadsfracties. Spr. vraagt, of iemand hierover het
woord wenscht te voeren.
De heer JANSSENS leest daarop de volgende verklaring
voor
Naar aanleiding van een schrijven van de Gedeputeerde
Staten van Noord-Brabant, d.d. 80 December 1935, waarbij in
overweging wordt gegeven om met ingang van 1 April 1936
een verlaging van circa 2% pOb. toe te passen op de wedden
van Burgemeester, Secretaris, Ontvanger en Wethouders van
de gemeente Breda en waarbij Uw Raad wordt uitgenoodigd
zijn oordeel hieromtrent aan Gedeputeerde Staten te doen
kennen, hebben de fractie-voorzitters van Uw Raad een be
spreking gehouden op Zaterdag 25 Januari 1.1.
In volkomen onderlinge overeenstemming is in deze bijeen
komst vastgesteld, dat de jaarwedden van den Burgemeester,
den Secretaris, den Ontvanger en de Wethouders zoodanig
zijn, dat er geen enkele reden is, aan Gedeputeerde Staten
te adviseeren, deze jaarwedden nogmaals met 21/2 pOt.
te verlagen.
De gezamenlijke fractie-voorzitters waren integendeel van
meening, dat zeer in het bijzonder de jaarwedde van den
Burgemeester, gezien de steeds toenemende belangrijkheid
en verantwoordelijkheid van diens functie eerder voor ver
hooging dan voor verlaging in aanmerking zou komen.
Alhoewel het uitermate moeilijk is de waarde van de
werkzaamheden van bovengenoemde functionarissen op de
juiste hoogte in geld uitgedrukt te bepalen, zijn ondergetee-
kenden toch overtuigd, dat deze jaarwedden niet voor ver
laging in aanmerking komen ejn wel op grond van vergelij
kingen, die gemaakt zijn met
A. de jaarwedden van Burgemeester, Secretaris, Ontvan
ger en Wethouders in andere gemeenten
B. de salarissen van de ambtenaren in de gemeente
Breda
21