242
22 APRIL 1936.
toch alleen reden van bestaan voor zoover de behoefte daar
aan in de bevolking aanwezig is. De kermis wordt geëxploi
teerd voor de bevolking, maar de bevolking mag niet worden
geëxploiteerd voor de kermis.
Dat bekorting van de kermis eenig nadeel zal opleveren
voor de gemeentekas is wel waarschijnlijk, maar dat het zóó
belangrijk zal zijn als in het prae-advies wordt voorgesteld,
meen ik om de hiervóór aangegeven redenen te mogen be
twijfelen.
Dat ten slotte de zaken-onkosten, als huur van strijkjes
enz. niet zouden dalen, is evenmin aan te nemen. De café-
en restauranthouders zouden wel zeer slechte zakenmenschen
zijn, indien zij voor vijf dagen werken evenveel betaalden
als voor acht. Dat wil er bij mij nog niet in.
Resumeerende, Mijnheer de Voorzitter, meen ik, dat de
bezwaren door Burgemeester en Wethouders tegen mijn
voorstel aangevoerd, niet of niet in die mate aanwezig zijn
als wordt aangegeven.
Rest mij nog, de goede zijde van het voorstel, die het
College amper ziet, nog eenigszins te accentueeren.
Het voorstel gaat uit van de gedachte, dat de kermis een
verouderd instituut is. Dat de kermis vroeger zooal niet
het eenige, dan toch al een zeer voornaam deel uitmaakte
van wat er voor het volk te genieten viel; zij was het volks
feest. Men spaarde voor de kermis maanden, soms een
geheel jaar vooruit. Die tijd is voorbij. Er is thans zóó
veel gelegenheid tot ontspanning en vermaak, dat de be
hoefte aan de kermis niet meer aanwezig is. En al die ge
legenheden vragen het geheele jaar door alle beschikbare
geldelijke middelen. Van sparen voor de kermis is geen
sprake meer. En nu komt de kermis toch! Acht lange dagen!
En de middelen om daaraan deel te nemen ontbreken. En
nu komt men, vooral in de groote gezinnen en in die met
kleine beurzen, voor groote moeilijkheden te staan. Inder
daad is hier de verleiding heel groot, dat men meer uitgeeft
dan toelaatbaar is. En dan gebruikt men het geld, dat eigen-