22 APRIL 1936. 243 lijk thuis behoort in de kas van den bakker, den slager, den kruidenier, den huiseigenaar en dergelijken. Door nu de kermis te bekorten, door de verleiding om geld uit te geven boven de draagkracht in te perken, helpt men velen uit moeilijkheden en helpt men een groot kwaad bestrijden. Want niet alleen, dat daardoor het geld komt bij hen bij wien het behoort: de leveranciers van levens behoeften, tegelijkertijd bewaart men velen voor het demo- raliseerende van het in de schuld raken zonder uitzicht er weer uit te komen. Dat is altijd, maar vooral in dezen tijd, van ongemeene beteekenis. Ik meen, dat het prae-advies over deze zijde der zaak wel wat luchtig heen loopt. Dat hierin een tendenz zou zitten om alle vermakelijkheden af te schaffen, ontken ik ten stelligste. Zeker kan in iedere vermakelijkheid een verleiding zitten om daaraan boven de financieele draagkracht uit te geven, maar dan werkt die verleiding individueel en moet de gelegenheid daartoe vrij willig worden gezocht. Die verleiding is meestal gemakkelijk te weerstaan. Maar nergens dringt die zich in die mate en zoo algemeen, zoo massaal op als tijdens de kermis. Daarom moet de gelegenheid daartoe niet onnoodig worden gerekt. Dat is ook wel degelijk een groot zedelijk belang. Aan het slot van het prae-advies geven Burgemeester en Wethouders als hun meening te kennen, dat men bekorting van de kermis zou kunnen bepleiten, als een ongunstige invloed op de volkszeden in aantoonbare mate aanwezig zou zijn. Maar ook dan nog, aldus Burgemeester en Wet houders staan andere middelen ten dienste en is de weg van inkorting niet de juiste. Ik kan die laatste meening niet deelen. Wanneer die aantoonbaar schadelijke invloeden er zijn, dan zou ik niet weten waarom onder andere bestrijdings middelen, bekorting daarvan niet één zou mogen zijn. Maar zoo staat de zaak hier niet. Ik heb het zooeven reeds ge zegd: de kermis is er om de bevolking. Alleen voor zoover de behoefte daaraan nog leeft, kan er aanleiding zijn de kermis te handhaven. En naarmate die behoefte afneemt,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 243