246 22 APRIL 1936. Waaruit dus direct logisch volgt, dat het voor principieele tegenstanders van de kermis moeilijk wordt, hun principes vandaag te kunnen blijven voorstaan. Ook moet ik toegeven, dat het niet aangaat, als tegen stander zijn meening in deze kwestie aan een groot deel van de burgerij op te dringen, ofschoon ik er wel zeker van ben, welke de uitslag zijn zou, wanneer over dit vraag stuk eens een volks-enquête zou worden gehouden in onze stad; men vraagt thans meer verheffende en meer veredelende volksfeesten en vermaken. Ik ben er vast van overtuigd, dat er, behalve de heer M a b e 1 i s en ik, nog vele burgers in Breda zijn, die onze bezwaren volkomen deelen, behalve dan nog degenen, die wellicht onze bezwaren van principieelen aard niet direct deelen, maar om andere redenen toch ook tegenstanders zijn. Nu lijkt mij het voorstel van den heer Ma be lis, eerlijk gezegd, niet gelukkig, omdat het voor de jaren 1936 en 1937 een minder aangenamen toestand schept vooral voor de kcrmisvakgenooten. Ik voor mij sta meer op het stand punt: Of het een of het ander, maar liefst geen tusschen- maatregelen. Het lijkt mij echter toch gewenscht om met de hierboven genoemde twee categorieën van onze bevol king ook rekening te houden en ik meen daarom den Raad te moeten voorstellen, althans voor een deel tegemoet te komen aan degenen, die nu eenmaal principieel tegenover de kermis staan. Men zal het mij niet ten kwade duiden, dat ik daarom van twee kwaden het minste kies; ik dien der halve het volgende amendement in: „De Raad, gehoord de bezwaren, welke tegen het houden „der kermis door enkele zijner leden naar voren zijn gebracht, „verklaart hieraan te willen tegemoet komen door de kermis „voortaan vast te stellen op den duur van vijf dagen en „het aan een nadere regeling over te laten, of dit zal zijn „van Zondag tot en met Donderdag, dan wel van Woensdag „tot en met Zondag in de derde volle week van October."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 246