248 22]APRIL 1936. gelegenheden enz. Dat in dit geval de organisatie van ker- misvakgenooten is gehoord, is dus niets uitzonderlijks. Men behoort toch na te gaan, wat in die kringen de terugslag van den gewenschten maatregel zal zijn. De heer M a b e 1 i s is te dien opzichte trouwens niet geheel consequent. Hij verwijt Burgemeester en Wethouders, dat zij de bakkers niet hebben gehoord, terwijl zij ook belanghebbenden zijn. Spr. heeft den heer M a b e 1 i s den vorigen keer al ge vraagd naar de eigenlijke beweegredenen van zijn voorstel; hij noemt die evenwel niet en zoekt nu naar allerlei andere deugdelijke argumenten om zijn voorstel te staven. Verder is de heer Mabel is het met Burgemeester en Wethouders eens, dat het kermisbezoek zich zeer wel naar andere dagen laat verleggen, als de omstandigheden, b.v. het weer, daartoe dringen. Bij een kermisduur van vijf dagen is er echter geen speling voor slecht weer; men kan dan geen rekening houden met het weer; dit pleit dus juist voor het standpunt van Burgemeester en Wethouders. De heer M a b e 1 i s denkt met zijn voorstel ook geestelijke winst te behalen. Spr. gelooft niet, dat dit met twee dagen bekorting van den kermisduur is te bereiken. Spr. gelooft eerder met den heer L o o n e n dat de kermis dan veel intensiever gevierd zal worden; men zal er een spaarpotje voor gaan maken. De ervaring leert zulks in Tilburg en andere plaatsen. Spr. is van meening, dat de heer M a b e 1 i s in deze met te zwaar geschut heeft gewerkt; de poiitie-rap- porten over de kermisweek zijn zeer wel leesbaar; het is hier geen week van slemppartijen. Dat de kermis hier ingeworteld is, bewijst wei het feit, dat ondanks den economischen achteruitgang de staangelden niet verminderd zijn. Een verouderde instelling is de kermis niet; de kermisondernemingen reizen het geheele jaar het land door. Voor de jeugd is er een gerechtvaardigde ont spanning in het kermisvermaak gelegen, zij het dan, dat de ouderen daarvan weieens misbruik maken. Den heer S p o e 1 d e r wil Spr. er op wijzen, dat er het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 248