y
22 APRIL 1936.
249
geheele jaar door gezondigd wordt, vaak op geheel ander
terrein; in de bioscopen b.v. acht Spr. het gevaar op zich
heel wat grooter dan op de kermis. De heer Spoel der
heeft verklaard, in principe voor afschaffing van de kermis
te zijn- hij wordt echter daarvan teruggehouden door eenige
doodgewone redenen. Spr. gelooft trouwens, dat „principe"
in dit geval een te mooi woord is, hij neemt aan, dat het
den heer S p o e 1 d e r vrij onverschillig laat, of de kermis
wordt afgeschaft, doch dat deze wil volstaan met een kermis-
duur van vijf dagen.
De heer De jong wil ook nog de arbeidersorganisaties
hooren. Spr. gelooft niet, dat men daarmede de juiste richting
zou inslaan, ook niet uit een staatsrechtelijk oogpunt bezien.
Men zou dan komen tot een soort referendum-systeem, dat
men straks bij tal van andere punten ook zou kunnen gaan
toepassen, terwijl de beoordeeling van dergelijke kwesties
aan den Raad behoort.
Wethouder VAN MIERLO wil aan het betoog van den
Voorzitter nog iets vasiknoopen. Men heeft o.a. in twijfel
getrokken, of, gezien de uitspraak van den Koninklijken
Middenstandsbond, de overige middenstandsorganisaties wei
deugdelijke argumenten hadden voor hun afwijzende houding
ten opzichte van het voorstel tot bekorting van den kermisduur.
Spr. gelooft echter, dat de houding van den Koninklijken
Middenstandsbond afhankelijk is geweest van de leden, die
toevalligerwijze de vergadering bezochten waarop het advies
is uitgebracht, want de middenstand als geheel moet toen
zijn voor behoud van de kermis in zijn tegenwoordigen om
vang. Immers, gedurende 11/2 a 2 weken verblijven dan
2000 kermisreizigers en wat daarom heen zweeft, te Breda,
afgezien nog van het vreemdelingenbezoek in de kermisweek.
Spr. zou zoo denken, dat, als men op andere wijze, b.v. door
het houden van een tentoonstelling of organiseeren van fes
tiviteiten, kans zag hier gedurende een paar weken 2000
menschen te huisvesten, men er wel wat voor over zou