s 22 APRIL 1936. 251 «3» De heer Loonen verwacht, dat men bij bekorting van de kermis die vijf dagen vrijaf zal willen hebben en dat de kermis dan op intensiever wijze gevierd zal worden. Doch dit is slechts een hypothese; Spr. gelooft niet, dat dit ge beuren zal. De heer Van A r e n d o n k heeft gezegd, dat het cen traal bestuur alle middenstandsorganisaties heeft gehoord alvorens zijn afwijzend advies uit te brengen. Spr. wil dit argument beantwoorden met hetgeen de heer Van Mierlo gezegd heeft: „Het ligt er maar aan, wie er toevalligerwijs op die vergadering geweest zijn". Ook vraagt Spr., hoe het dan zit met het bericht van het Dagblad van Noord-Brabant, dat al weken geleden vermeldde, dat de R.K. Middenstands- vereeniging zich had uitgesproken voor inkorting van de kermis. Eerst de laatste 14 dagen is daartegen stelling ge nomen; er is toen gezegd: „Wij moeten tegen inkorting zijn". Het advies van het centraal bestuur is trouwens maar met 10 tegen 8 stemmen genomen; men behoeft den uitslag der enquête dus niet zoo grootsch voor te stellen. Den Voorzitter wil Spr. opmerken, dat hij zich niet verzet tegen het hooren van de organisaties van kermisvakgenooten zij zijn echter niet de eenigen, die in deze gehoord behooren te worden. Ook de middenstand is niet de eenige belang hebbende; er zijn ook nog andere bevolkingsgroepen, die in deze een woordje hebben mee te spreken. Dat men zich ten opzichte van het kermisbezoek schikt naar het weer, is juist; het is Spr. evenwel niet duidelijk, waarom men zich ook niet zou kunnen schikken naar den duur der kermis. Evenmin is het hem duidelijk, waarom het den caféhouders minder goed zou gaan bij inkorting van de kermis. Wat betreft het zwaar geschut, waarmede Spr. volgens den Voorzitter zou hebben gewerkt, zegt Spr., dat hij niet anders heeft gedaan dan gereageerd op het slot van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 251