252
22 APRIL 1936.
De heer SPOELDER zegt, dat men hem een zekere mate
van onverschilligheid ten opzichte van de afschaffing der
kermis aanwrijft. Spr. is daar echter heelemaal niet onver
schillig voor. Hij laat bij zijn voorstel tot bekorting zijn
principieele bezwaren tegen de kermis er buiten, maar hij
doet dat niet uit onverschilligheid. Als de kermis, bij inkorting
tot vijf dagen, inderdaad intensiever gevierd zou worden, dan
zullen de caféhouders daarmede beter zijn dan verleden jaar,
toen zij in het midden van de kermisweek bijna niets te
doen hadden.
Wethouder VAN M1ERLO merkt op, dat de financieele
zijde van de zaak nog niet voldoende belicht is. De staan
gelden hebben verleden jaar f 20.000,opgebracht;
daarbij komt dan natuurlijk nog de opbrengst van de ver
makelijkheidsbelasting. Als de kermisexploitanten nu zelf zeg
gen, dat zij bij inkorting van de kermis 25% tot 40%
minder zullen inschrijven, kan men dus in dat geval de
opbrengst der staangelden gevoeglijk veel lager dan
f 20.000,ramen. Spr. vreest dan ook, dat men dan een
6 a 7 duizend gulden aan staangeld zal moeten missen. Voor
vermindering van den druk der personeele belasting op de
café- en restaurantbedrijven was nog kortgeleden het geld
niet te vinden. En nu zou men dit bedrag aan inkomsten
gaan weggooien! Met het aantal opcenten op de gemeente
fondsbelasting is men bijna aan het maximum. Indien men
deze 6 a 7 duizend gulden prijs geeft, slaat men een gat
in de begrooting, terwijl men verzuimt aan te geven, hoe
dit gat te stoppen. Het komt Spr. het beste voor, een twee
ledige inschrijving te houden, dan kan men aan de hand
van het verkregen resultaat een beslissing nemen.
Wethouder VAN DER WERF kan zich indenken, dat er
menschen zijn, die voor afschaffing van de kermis zijn; het
is een weinig verheffend vermaak. Men verwacht dan echter
van hen een voorstel tot afschaffing, maar men komt niet