258 22 APRIL 1936. De heer DE JONG meent op grond van de passage in het prae-advies van Burgemeester en Wethouders, waarin gezegd wordt, dat de sociale positie der arbeiders, ook wat betreft de naleving der wetgeving op dit punt, beter ver zekerd is bij de georganiseerde patroons dan bij de anderen, met het voorstel van de minderheid van het College te moe ten medegaan. Wethouder VAN DER WERF antwoordt den heer Kroo- ne, dat de bedoeling van het minderheidsvoorstel is, dat men lid moet zijn van een landelijke organisatie; het lid maatschap van een plaatselijke organisatie is niet voldoende. Op die wijze is het uitgesloten, dat alleen zij, die van een plaatselijke organisatie lid zijn, voor bestedingen en leve ranties in aanmerking komen, hetgeen tot misbruik aanleiding zou kunnen geven. Wethouder VAN BUITENEN verklaart, in deze noch tot de meerderheid, nocli tot de minderheid van het College te behoorenhij staat dus nog vrij tegenover deze zaak. Spr. vermoedt, dat het hierbij gaat om de besteding of leve rantie van groote werken. In de bestekken wordt evenwel altijd voorgeschreven, dat de bepalingen van de landelijke collectieve overeenkomsten moeten worden nagekomen. Het minderheidsvoorstel lijkt hem uit dien hoofde overbodig. Echter voelt hij er ook wel voor ,mede te werken wan neer dat op redelijke wijze kan geschieden aan ordening van het bedrijfsleven. Het standpunt der minderheid acht Spr. uit die gedachte voort te vloeien. Toch heeft Spr. wel een enkel bezwaar, dat hij gaarne zag weggenomen. Hij heeft er namelijk bezwaar tegen, dat men bij de besteding of leverantie van alle werken dus ook bij allerlei kleine werken aan bij een collectief contract aangesloten georganiseerde patroons gebonden zou zijn, aan gezien hij den toestand in de klein-bedrijven daarvoor nog niet voldoende ontwikkeld acht. In vele bedrijven bestaat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 258