15 MEI 1936.
277
outillage van de inrichting te verbeteren en op peil te houden,
maar dit mag volgens Spr. geen motief zijn om een entree
geld te heffen van menschen, die het niet kunnen betalen.
Voorts wordt het entrée-geld zeer matig genoemd. Daar
echter soms drie a vier personen van één gezin dagelijks
gebruik maken van de volksbadplaats, loopt het bedrag toch
op. Nu zal men zeggen: „Voor één gulden per persoon kan
men daar een geheel seizoen terecht", doch dit is voor groote
gezinnen en werkloozen ook niet doenlijk.
Het euvel, dat de kinderen van de zwemgelegenheid een
speelplaats maken, kan z.i. op andere wijze voorkomen wor
den dan door het heffen van entrée, namelijk door hen slechts
een bepaalden tijd in de inrichting toe te laten. Zulks alleen
tot de Woens- en Zaterdagen te beperken, vindt Spr. wat
al te schriel.
Vervolgens zegt Spr. tot zijn genoegen te hebben gecon
stateerd, dat Burgemeester en Wethouders, die altijd hebben
beweerd, dat het hier geen zwemgelegenheid was, thans
hebben ingezien, dat het dit wèl is. Hij hoopt, dat zij er
eerst voor zullen zorgen, dat van die gelegenheid gebruik
gemaakt kan worden. Misschien zullen Spr. en zijn fractie-
genooten dan later wel te vinden zijn voor het treffen van
een regeling als thans wordt voorgesteld.
De heer BRANTJES zegt, dat, hoewel hij niet enthousiast
is voor het heffen van een entrée voor deze badgelegenheid,
hij toch meent, dat die maatregel in een werkelijken nood
voorziet. De heer Cohen heeft zich blijkbaar niet goed
op de hoogte gesteld, anders zou hij niet zeggen, dat ver
betering in den toestand ware te brengen door kinderen
slechts een bepaalden tijd toe te laten. De zaak is, dat de
kinderen nu reeds in ploegen worden toegelaten, doch als
zij de inrichting verlaten hebben, stellen zij zich direct weer
achter de groep wachtenden op, zoodat zij een half uur later
weer binnen zijn. Zooals de toestand thans is, is zulks niet
te voorkomen; het is niet mogelijk daarop toezicht te houden.