284 15 MEI 1936. Grondbedrijf" heeft men zich een limiet gesteld, maar overi gens gaan, bij aanneming van dit voorstel, vrij belangrijke bevoegdheden van den Raad aan Burgemeester en Wet houders over. Maar, Mijnheer de Voorzitter, belangrijker dan de zakelijke inhoud en omvang van dit voorstel is voor mij het feit, dat de Raad bij aanneming hiervan weer een deel van zijn taak uit handen geeft. De uitvoering van deze bevoegdheden is door de wet aan den raad opgedragen; artikel 171 begint met: „De raad besluit"; artt. 172 en 173 met: „Hij besluit"; artikel 177 met: „De raad beoordeelt en beslist". Dit is een nadrukkelijke opdracht, die tevens voor den raad een verplichting inhoudt, waarvan hij zich niet naar eigen be lieven mag afmaken. Wel opent nu artikel 212 der wet de gelegenheid deze opdracht onder bepaalde voorwaarden aan Burgemeester en Wethouders over te dragen, maar dan zal daartoe een geldige reden aanwezig moeten zijn. En de redenen daartoe kunnen alleen gelegen zijn hierin, dat de hier in het geding zijnde belangen door den raad niet vol doende kunnen worden behartigd en behandeling door Bur gemeester en Wethouders een betere verzorging waarborgt. Dat geval nu is m.i. hier niet aanwezig en wordt ook door Bur gemeester en Wethouders niet aangetoond. In de bijna vijf jaren, dat ik de eer heb lid van den Raad te zijn, is. mij geen geval bekend, dat zoodanige moeilijkheden heeft op geleverd, dat de Raad zich daarom voor de richtige uit voering van deze artikelen uit de Gemeentewet, incompetent behoeft te verklaren. Zooals ik reeds opmerkteer wordt reeds meer dan genoeg aan de bevoegdheden van den raad geknabbeld. De Raad zal goed doen daaraan niet mede te werken. Hoe gevaarlijk een gaan in die richting is, blijkt ook uit de motiveering van dit voorstel. Het feit, dat reeds vroeger het verhuren van weekwoningen aan Burgemeester en Wethouders is ge delegeerd, wordt nu aangevoerd als aanbeveling om nu maar alle verhuringen van gemeente-eigendommen aan Burgemees-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 284