15 MEI 1936.
287
slag ligt om tegemoet te komen aan bezwaren, zooals door
de heeren Mabelis en Van Houten zijn geuit. Wan
neer de Raad regelmatig op de hoogte wordt gesteld van
de delegatie-gevallen, kan hij contröleeren, of van de over
gedragen bevoegdheid misbruik is gemaakt. Mocht dit het
geval zijn, dan kan de Raad de delegatie onmiddellijk in
trekken. Spr. begrijpt dan ook niet, waarom de heer Van
Houten juist daartegen is.
De heer MABELIS verklaart, dat het voorstel van den
heer Struiken zijn instemming heelemaal niet kan weg
dragen, omdat het een soort wantrouwen tegen het College
van Burgemeester en Wethouders inhoudt. De heer Strui
ken wil iedere maand een verslag omtrent de toepassing
der delegatie hebben. Is de Raad het niet met die toepassing
eens, dan kan hij de delegatie intrekken, zegt de heer Strui
ken. Spr. vreest, dat daaruit een gespannen verhouding
tot Burgemeester en Wethouders zal voortvloeien. Bij hem
zit niet de vrees voor, dat dit College misbruik zal maken
van de overgedragen bevoegdheid, maar de delegatie wordt
niet alleen aan dit College gegeven; er kan een ander college
komen, dat de zaak anders opvat. Het voorstel kan z.i. alleen
moeilijkheden geven. Spr. gelooft wel, dat het Burgemeester
en Wethouders er niet om te doen is, den Raad een deel
van zijn macht te ontfutselen, maar hij vindt het om prin-
cipieele redenen niet juist, een deel van die macht prijs te
geven. Het is ook niet noodig, dat de Raad zijn bevoegd
heid uit handen geeft; wanneer er zaken zijn, die snel be-
hooren te worden afgedaan, kan dit worden bevorderd door
meer raadsvergaderingen te houden met kleine agenda's.
De Raad blijft dan beter op de hoogte.
De heer BROOS merkt op, dat het nu vijf jaren geleden
is, dat de wetgever de bevoegdheid tot delegatie aan den
raad heeft toegekend. In die vijf jaren is de behoefte daaraan
hier niet gebleken. Wèl is in dien tijd aan den dag getreden,
dat het goed was, dat van de bevoegdheid geen gebruik was