15 MEI 1936.
293
zwaren, doch m.i. is deze zeker te verkiezen boven de water
meterbelasting, omdat velen het in hun macht hebben die
belasting te verminderen. De waterleiding is evenwel een
hygiënisch bedrijf; elkeen is verplicht zijn woning daarop
aan te sluiten. En om nu maar zonder meer en buiten nood
zaak die exploitatie-kosten voor belasting met 40% te ver-
hoogen, ongeacht de draagkracht, dat is iets, Mijnheer de
Voorzitter, waarmede ik mij niet kan vereenigen. En daar
de zekerheid ontbreekt, dat op de begrooting voor het dienst
jaar 1937 weer een reservepost van minstens f 30.000,zal
voorkomen en het zonder dien post niet mogelijk is een
voorstel tot afschaffing van die watermeterhuur te doen,
omdat dan een andere dekking daarvoor moet worden aan
gewezen, is het mij niet mogelijk op dit punt aan den wensch
van de Gedeputeerde Staten te voldoen, terwijl ik op gelijke
gronden mijn stem ook niet aan het desbetreffend voorstel
van Burgemeester en Wethouders kan geven, tevens hierbij
de hoop uitsprekende, dat dit voorstel ook door de meer
derheid van den Raad zal worden afgewezen.
De heer VAN MOUTEN verklaart, dat hetgeen door den
heer Broos naar voren is gebracht, ook door hem gezegd
had kunnen worden; hij kan het dan ook volkomen onder
schrijven. Spr. zal tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders stemmen.
De VOORZITTER zegt, dat na de mondelinge uiteen
zetting in de raadsvergadering van 12 Februari j.l., de zaak
thans nog eens schriftelijk door Burgemeester en Wethouders
is uiteengezet. Spr. wil nu niet het argument gebruiken, dat
bij niet-aanvaarding van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, Gedeputeerde Staten de begrooting weieens
niet zouden kunnen goedkeuren, en wel omdat de Raad
zelf de verantwoordelijkheid moet dragen.
De heer Broos vindt de watermeterhuur vreeselijk on
billijk. Spr. moet dit ontkennen; zij is een slechte vorm van