306
30 MEI 1936.
De heer JANSSENS vraagt hierop het woord en houdt,
na dit verkregen te hebben, de volgende rede:
Mijnheer de Voorzitter.
Hooggeachte Mevrouw Van Sonsbeeck.
Als er banden verbroken moeten worden, die onverbreek
baar schijnen, dan veroorzaakt dit pijn. Als de Burgemeester
van Breda, die het volle vertrouwen en de sympathie geniet
van dc bevolking, de stad Breda gaat verlaten, dan komt er
droefheid onder de bevolking. Dit zijn geen phrases, dit is
werkelijkheid. Niet hij, die leeft als een mol, die zich ingraaft
in de kleine genoegens van eigen leven, maar hij die een
levend deel uitmaakt van de gemeenschap, die zijn ooren en
oogen openhoudt, die aanwezig was bij de verschillende
hulde- en sympathiebetoogingen, hij zal gevoeld hebben wat
er thans omgaat onder dc bevolking. Zij zijn opgetrokken de
duizenden, jong en oud, arm en rijk, soldaat en burger, van
welke godsdienstige en politieke overtuiging ook. Iedereen
wilde nog eenmaal zijn burgervader zien. Met hun liederen
en hun muziek, hun vlaggen en hun vaandels, geleek het
een vroolijke menigte, maar Gij, die vanaf het bordes van het
Gemeentehuis deze groepen hebt gadegeslagen, Gij zult in
hun oogen hebben kunnen lezen, wat in hun harten omging.
Maar ook voor U valt het scheiden zwaar. Wij hebben het
bemerkt, toen Gij in deze vergaderzaal met bewogen stem
mededeeüng deedt van Uw hooge benoeming; wij hebben
het gehoord in de vele toespraken, die Gij in de laatste weken
tot de bevolking hebt gehouden; wij hebben het gevoeld
in de wijze, waarop U langzaam en als het ware met tegen
zin, U tracht los te maken van de stad en haar bevolking.
En thans, nadat vele anderen ons reeds zijn voorgegaan,
stelt Gij ons als laatsten in de gelegenheid afscheid
van U te nemen. Wij stellen het op hoogen prijs deze laatsten
te mogen zijn, daar immers de laatsten, waarvan men afscheid
pleegt te nemen, gerekend kunnen worden te behooren tot
diegenen, van wie het afscheidnemen het meest moeilijk valt.