314 30 MEI 1936. de ontdekking komt, dat reeds drie vrijbuiters sit venia verbo tot het laatste halmpje hebben afgemaaid. U zult zich hierin kunnen verplaatsen, want U hebt zonder twijfel in Uw carrière, zooal niet als Burgemeester, maar dan toch zeker in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, reeds meer malen bijgewoond, dat een volgende spreker in mijn hopeloos geval verkeerde en met den besten wil niet meer iets nieuws over het onderwerp in quaestie kan debiteeren. Enfin, daaraan is niets meer te veranderen en ik heb me dus daarin te schikken. Het moge mij daarom vergund zijn te gewagen van de uiterst prettige wijze van samenwerking in het belang van de gemeente Breda en de administratie der Domeinen, die steeds tusschen ons heeft geheerscht en die steeds het ge volg was van en voortvloeide uit Uw onvolprezen manier van optreden, waarvoor ik U niet dankbaar genoeg kan zijn. Ik denk hier speciaal aan de Belcrum. Toen ik, nu bijna elf jaar geleden, hier in Breda kwam, stelde mijn voorganger mij het Belcrum-dossier ter hand met aanbeveling dit onmiddellijk in studie te nemen, daar de beslissing elk oogenblik te wachten was. Dank zij vele haken en oogen, die aan dat zaakje bleken te zitten, duurde het nog tot 1935 eer die Belcrum-affaire volledig haar beslag kon krijgen, maar ik herdenk hierbij met groote dankbaar heid, dat die haken en oogen nimmer tusschen U en mij hebben gezeten, maar dat het mij altijd een voorrecht is ge weest hierbij met U te doen te hebben. En ten slotte is de laatste acte, die ons beider handteekening broederlijk naast elkaar vertoont, de acte van 22 en 24 April van dit jaar, houdende de lang verbeide vergunning tot het leggen van een verbindingsweg tusschen Kloosterlaan en Nassausingel over liet Chassé-terrein. Welnu, Uw wijze van optreden is niet alleen hoogst aan genaam voor degenen, die zooals ik in die gevallen als wederpartij met U moeten samenwerken, maar is van niet hoog genoeg aan te slaan belang voor onze geliefde stad en daarom kunnen de burgers van Breda U daarvoor niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 314