22 JUNI 1935. 351 drongen. Zij maakt hier evenwel geen onderwerp van be spreking uit. Burgemeester en Wethouders zijn zooveel mo gelijk aan alle wenschen, welke bij het G.O. naar voren zijn gekomen, tegemoetgekomen, zoodat de regeling niet anders is dan in het G.O. is overeengekomen. De heer VAN HOUTEN geeft toe, dat het inderdaad juist is, dat de Raad niets te zeggen heeft over de indeeling van de werklieden in loonklassen. Toen echter het G.O. in nieuwe banen is geleid, heeft de voorzitter van de R.K. raadsfractie uitdrukkelijk gememoreerd, dat de Raad toch altijd nog de eindbeslissing in handen heeft. Nu heeft Spr. allen eerbied voor hetgeen in het G.O. is overeengekomen, maar z.i. mag men die zaken dan toch nog wel in den Raad bespreken. Hij acht dit beter dan zich daarvoor tot Burgemeester en Wethouders te wenden. Spr. verzoekt den Voorzitter de raadsleden alsnog daartoe in de gelegenheid te stellen. De Raad is destijds zoo coulant geweest om de klasse-indeeling aan Burgemeester en Wethouders over te laten; laten Bur gemeester en Wethouders op hun beurt nu zoo coulant zijn om de raadsleden gelegenheid te geven zich daarover uit te spreken. De heer BROOS is het met den heer Van Houten eens, dat de eindbeslissing bij den Raad blijft. Toch gelooft Spr., dat het voor den Raad ondoenlijk is, de werklieden in loon klassen in te deelen. Zijns inziens heeft de Raad er dan ook goed aan gedaan, zulks aan Burgemeester en Wethouders over te laten. Spr. was er eerst ook niet zoo gerust op im mers zij hadden de indeeling kunnen maken aan de hand van het desbetreffend schrijven van den Minister doch nu hij de regeling onder oogen heeft gekregen, moet hij er Burgemeester en Wethouders een pluim voor geven; zij hebben hun best gedaan, de slagen zooveel mogelijk op te heffen; 45 functies zijn overgebracht naar een hoogere loon- klasse. Er zullen echter altijd menschen blijven, die zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 351