22 JUNI 1936. 353
het G.O. overeengekomen? Als dit inderdaad zoo is, zou
Spr. gaarne zien, dat ook de grondwerker bij de Reiniging
in de 2de klasse werd geplaatst.
Verder zegt Spr. het volgende:
In de eerste plaats wil ik opmerken, dat er in de „Ontwerp-
L.oonregeling voor de vaste en voorloopig aangestelde werk
lieden", onder artikel 2 wordt gesproken van 6 periodieke
verhoogingen van f 0,48 per week. Dit zal echter op een
abuis berusten, daar dit moet zijn van f 0,96 per week.
Als ik nu eens naga, wat de gevolgen van deze wijzigingen
zijn voor hen, die nog niet op hun maximum staan, dan kom
ik tot de conclusie, dat deze menschen een veel grootere ver
laging krijgen dan zij, die ivel op hun maximum staan.
Weliswaar vind ik hier vanmiddag een wijzigingsvoorstel op
mijn tafel betreffende artikel 8, waarin wordt voorgesteld om
aan alle werklieden, die bij het inwerkingtreden van deze
verordening nog niet het maximumloon hunner klasse hebben
bereikt, een extra periodieke verhooging te geven, maar ook
dan nog zullen deze inenschen in een veel ongunstiger positie
verkeeren dan zij, die wèl op hun maximum staan. Laten
wij b.v. nu eens een arbeider uit de 3e loonklasse nemen,
die 3 periodieke verhoogingen heeft gehad. Deze man heeft
nu f 29,28, plus drie periodieke verhoogingen van f 0,48
f 1,44, te zamen dus f 30,72. Bij het nieuwe voorstel
krijgt hij f 23.52 plus 3 periodieke verhoogingen van f 0,96
f 2,88 of in totaal f 26,40.
Indien we nu f 26,40 van f 30,72 aftrekken, dan blijkt,
dat men een loonsverlaging van f 4,32 per week krijgt.
Iemand, die in klasse drie op zijn maximum staat, heeft
nu f 32,16 en krijgt bij deze nieuwe verordening f 29,28,
zoodat deze een verlaging krijgt van f 2,88 per week.
Hieruit blijkt dus, dat iemand in klasse drie, die niet op
zijn maximum staat, f 1,44 per week meer verlaging krijgt
dan iemand, die wèl op zijn maximum-loon staat.
Zoo is er voor iedere klasse een verschil aan te wijzen,
dat grooter is in de hoogere en kleiner in de lagere klassen.