I -
380
KV-
17 JULI 1936.
sluiten van een leening kunnen wachten tot de rentestand
lager geworden is. Deze vertoont namelijk neiging tot dalen.
Spr. geeft dan ook in overweging, het aanbod niet te accep
teeren.
De VOORZITTER zegt, dat „niet erg gunstig" een be
trekkelijk begrip is. Spr. heeft de eigenlijke reden, waarom
de heer M e ij s de voorwaarden niet gunstig vindt, niet
gehoord. Het is inderdaad juist, dat de gelden eerst 1 Maart
1937 noodig zijn, maar het is de bedoeling, nu de gelegen
heid zich daartoe voordoet, de gemeente te dekken tegen
eventueele risico's.
De heer ME1JS verklaart, een rente van 45/16 in dezen
tijd te hoog te vinden. De rentestand is inderdaad dalende,
zoo zelfs dat er reden is om aan te nemen, dat deze binnen
niet te langen tijd aanmerkelijk gedaald zal zijn, wellicht tot
31/2 Onder die omstandigheden kan men beter wachten
met het aangaan van een leening, vooral daar er geen haast
bij de zaak is.
De VOORZITTER zegt, dat, als gebeurt, wat de
heer M e ij s verwacht, het rentepercentage inderdaad
te hoog zou zijn. Als Burgemeester en Wethouders dan ook
eenig vermoeden daarvan hadden, zouden zij niet met dit
voorstel gekomen zijn. Niemand van hen gelooft echter,
dat men vóór 1 Maart 1937 aan een leening van 3*/2%
zal kunnen komen. De rentestand is momenteel niet zóó,
dat het voorgestelde rentetype ongunstig kan worden ge
noemd. Het aspect van de geldmarkt is niet zoodanig, dat,
naar de meening van Burgemeester en Wethouders, in de
naaste toekomst tegen een belangrijk lager rentepercentage
geleend zal kunnen worden. Zekerheid daaromtrent bestaat
uiteraard niet; maar het is evenzeer mogelijk, dat de rentestand
hooger is, wanneer het moment der conversie meer nabij is.